Néouvielle. Het op twee na oudste natuurreservaat van Frankrijk waar de naaldbossen met rododendrons betoveren, de granieten pieken imponeren en de helderblauwe gletsjermeren verleiden, al weet niemand precies hoeveel het er zijn. Reisjournalisten Ruben Drenth en Dirk Wijnand de Jong trokken zes dagen lang door een van de mooiste plekken van de Pyreneeën, van hut naar hut naar hut naar hut naar hut.
‘Dit natuurgebied was al beschermd nog voordat het nationaal park werd opgericht.’ Met dit natuurgebied bedoelt Gilles, de gids die ons op de eerste dag vergezelt, natuurreservaat Néouvielle, opgericht in 1936. Met het nationaal park bedoelt hij dan weer Parc National des Pyrénées, het bekende natuurgebied dat eraan grenst. ‘Het natuurreservaat is ontstaan doordat wetenschappers hier biologische kenmerken aantroffen die elders ongebruikelijk waren. Door haar bijzondere ligging in de Pyreneeën ligt de combat zone, de grens waar bomen strijden om te overleven, een stuk hoger. Zelfs rond de 2.700 meter hoogte kom je hier nog eigenwijze naaldboom tegen, terwijl dat op andere plekken zo’n 300 meter lager is.’
Zes dagen lang trekken fotograaf Ruben en ik door het hart van de Pyreneeën, in een van de mooiste natuurgebieden van het land. Onze eerste indruk verschilt niet veel van die van de zesde dag. Aan alle kanten worden we omringd door machtige wanden van bloot gesteente, bevlekt met ontelbaar veel meren. ‘Als je vaker in de bergen komt’, vertelt Gilles, ‘Lukt het je de landschappen steeds beter te lezen. Zoals je ziet bestaat dit gebergte voornamelijk uit graniet. Dat ontstaat doordat magma onder het aardoppervlak stolt en een gesteente vormt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld kalksteen, dat een sedimentair gesteente is. En als je goed naar de ligging van de meren kijkt, kun je zien dat die door gletsjers zijn uitgesleten. Door gewoon om je heen te kijken herken je vormen en patronen en verschillende materiaalsoorten. Zie je hoe de ondergrond hier langs de oever van het meer uit los gesteente bestaat? Een morene, opeenhopingen van puin dat langs de randen van een gletsjer is afgezet. Want hier barste het van de gletsjers. Het reservaat dankt er zelfs zijn naam aan. Néouvielle komt van het Occitaans nèu vilha, wat oude sneeuw betekent.’
Boven de boomgrens wordt de vredige stilte in het bergmassief doorbroken door het gehijg van drie volwassen mannen. Samen met Gilles zwoegen Ruben en ik naar een opening op een bergkam, de Hourquette de Mounicot. Op het kantelpunt gooien we met een zwaai onze rugtassen af, met daarin genoeg broeken, jassen, water en zonnebrand om een week in de wildernis door te brengen. Achter ons zijn de twee buurmeren die we zijn gepasseerd, Lac d’Aubert en Lac d’Aumar, al niet meer zichtbaar. En Lac d’Oredon al helemaal niet meer, de toegangspoort tot het bergmassief waar we onze auto hebben achtergelaten. We hebben de fabelachtige bossen waar de rododendrons weelderig langs de oevers van de helderblauwe meren groeien achter ons gelaten en zijn een wereld van blootgesteld graniet binnengetreden.
Aan de andere kant van de kam, onderaan de helling, ligt onze eerste berghut in het zicht. Over hellende velden van onhandig grote rotsblokken, onderbroken door sneeuwveldjes, maken we sprongetjes naar beneden, onze knie- en enkelbanden nog wat onzeker en onwennig omdat het de eerste dag is. Alleen door de steenmannetjes die andere wandelaars voor ons achtergelaten hebben, krijgen we een idee welke richting we op moeten gaan. Bewegwijzering is er in deze stroom van rotsblokken niet. In geval van twijfel raadpleegt Ruben zijn digitale routekaart, waarin hij de coördinaten heeft geüpload. Bij elk rotsplateau dat het zicht op de hut blokkeert, raadpleegt hij of we er aan de linker- of rechterkant omheen moeten, bij elk meertje bepalen we opnieuw welke oever we het beste kunnen nemen. ‘Je vraagt hoeveel meren hier precies zijn?’, Gilles lijkt het antwoord niet precies te weten. ‘Dat hangt af van hoe je een meer definieert. Is dit waterpoeltje een meer? Of die daar, zijn dat er twee of drie? Vaststaat in ieder geval dat het natuurreservaat de hoogste concentratie meren van de Pyreneeën heeft. En hun lot staat al vast. Over duizenden jaren zijn ze opgevuld met gesteente dat loskomt van de omliggende berghellingen.’
Al een paar jaar lang hadden Ruben en ik het erover om een deel van de GR10 te lopen, de langeafstandswandeling door de Franse Pyreneeën. Dat zou het centrale gedeelte worden, de Hautes-Pyrénées, vanwege het absurde aantal meren. Maar vlak voor vertrek kregen we lucht van de Néouvielle, waar een nieuwe berghut het mogelijk maakte een zesdaagse rondwandeling in het natuurreservaat te doen, in plaats van die alleen te doorkruisen. Je raadt het al: We besloten onze plannen om te gooien.
Desalniettemin kunnen we meerdere keren de paden gebruiken van de ruim 800 kilometer lange kust-tot-kust-wandeling.
‘Daar, Rood-wit!’, roept Ruben als we de sneeuwvelden achter de Col de Madamete zijn overgestoken en in het nieuwe bergdal op een rotsblok verfstrepen vinden: bewegwijzering.
‘Die kunnen we blijven volgen tot we bij de volgende hut aankomen, helemaal onder in de kloof.’ Zonder op onze kaart te hoeven kijken dalen we af richting het dal, langs talloze meertjes waarin het zonlicht pareltjes op het wateroppervlak laat dansen. We volgen het ruisende smeltwater tussen de keien naar beneden. Aan de zonnige kant van de bergpassen is het leven een stuk kleurrijker: de sneeuwvelden zijn verdwenen en in het vochtige gras langs de paden is de natuur chronologisch gezien dagen, zo niet weken verder. Overal bloeien voorjaarsgentiaantjes, bergnagelkruid en gemkers, een eigenwijs rotsplantje met dikke groene blaadjes en witte bloempjes.
Wanneer we aankomen bij Refuge d’Aygues-Cluses, een houten, halve cirkelvormige hut waarvan de gevel is bedekt met zonnepanelen, sluist huttenwaard Lucy door het open raam twee grote glazen bier door, met gratis informatie. ‘Deze hut werd vorige zomer geopend. Het is niet in eigendom van de alpinistenvereniging, zoals je zou verwachten, maar van de 48 kleinere dorpen uit de omgeving. Het ligt op een strategisch kruispunt. Hier overnachten wandelaars die de GR10 volgen, de Tour du Néouvielle doen of mensen die een dagtocht doen vanuit het dal, om te vissen.’
Ruben en ik voelen ons als twee filmpersonages die bezig zijn aan een eindeloze mars door een eindeloos landschap. De gruizige bergflanken blijven elkaar opvolgen, zonder uitzondering, zonder dat we er iets aan kunnen veranderen. Stug doorlopen, loyaal aan een bevredigend patroon: na een ontbijt van granen met melkpoeder en warm water de zoveelste beklimming, met een tas die altijd verbazingwekkend zwaar is, de ene voet voor de andere, met de stokken tikkend op het gesteente. Pas boven op de berg volgt de nabespreking. `
‘Ging wel lekker he?’
‘Ja, de benen voelen goed.’
‘Zag je die marmot nog onderweg?’
‘Die voor die rotsen ja.’
‘En die Pyrenese gems in de verte?’
‘Ja geweldig he?’
‘Ja echt.’
Meestal pakt Ruben zijn stalen fles met water, ik zuig op het slangetje van mijn camelbag. We delen een reepje, smeren ons nog eens in met zonnebrand en kijken uit nieuwsgierigheid wat de huttenwaard in onze broodtrommels heeft meegegeven. Opvallend veel rijst en couscous met bonen deze reis, soms een sandwich met een dikke plak ham, maar altijd nootjes en chocolade. Als we in het zicht van de Pic du Midi zijn, waar een grote zendmast op de top staat, kunnen we onze moeders appen. Als we hen op het hart hebben gedrukt dat we voorzichtig doen, is het tijd om aan de andere kant van de berg weer af te dalen. Daar wacht een nieuwe bergpas, met nieuwe meren en nieuwe granieten blokken waar we overheen moeten hink-stap-sprongen.
‘Heerlijk he?’, zucht Ruben als we aankomen bij Refuge de Campana de Cloutou en slippers om onze bleke voeten schuiven. Huttenwaard Philippe heeft net zijn dochter in bed gestopt en hangt de natte lakens over de reling van het terras. We hebben een glas gekoelde rode wijn gekregen en kijken uit over het veertig meter diepe meertje waarboven de – ook nieuwe - berghut staat, omringd door de toppen van de Néouvielle. ‘Meer heb je toch niet nodig?’, gaat Ruben verder, ‘Dit is veel meer waard dan een hotel met vijf sterren. Een hut op deze hoogte, 2.225 meter hoogte, zo lastig te bereiken, dat is pas luxe.
Zo gedacht: Al een paar dagen leven we in overweldigende overvloed. In het ruige hooggebergte van de Pyreneeën zijn de behoeften aan het einde van elke wandeldag zo groot, en de criteria zo laag, dat we ons elke avond zielsgelukkig voelen. En al lijken ze vaak min of meer hetzelfde, elke hut heeft zijn eigen ziel. In d’Oredon werden we geadopteerd door een Franse grootmoeder die ons maar gebraden kip bleef voeren, in een eetzaal die met z’n felblauwe wanden leek op een Portugees zeevruchtenrestaurant. In de hut van Béatrice, Refuge de Glère, stond al twee dagen soep van verbrande kikkererwten op het menu, maar tot tevredenheid van de hongerige wandelaars. Bij Refuge d’Aygues-Cluses zakte ik door het nieuwe stapelbed, maar moest ik me dat niet persoonlijk aantrekken, want ik was zeker niet de eerste. En bij Campana de Cloutou, waar de zon inmiddels ondergaat, ringelt Philippe tijdens het avondeten met een schapenbel. Als iedereen rond de tafel is gestopt met praten, breekt hij het ijs door een schaap te imiteren, en dan pas de verplichte veiligheidsinstructies door te nemen.
Na de beklimming van de Col de Bastanet, de laatste col, gaat de weg alleen nog maar naar beneden. In ruime bochten weliswaar. We laten het gruizige hooggebergte achter ons waar we soms urenlang alleen waren en doorkruisen een vriendelijker landschap, dat van vruchtbare oevers vol roze rododendronstruiken. We zijn weer terug bij af, in het fabelachtige boslandschap in het lagere deel van het Néouvielle-massief, waar de hellingen minder steil zijn en de granieten ondergrond is bedekt met zacht, groen gras. Onderweg begroeten we twee Nederlanders, die juist de berg op trekken, met op hun rug een koelbox, kookgerei, slaapmatjes en hengels. Ze lopen mee met de Salmo Trail, een driedaagse trektocht door het massief waarbij je zelfvoorzienend moet zien te overleven. ‘Je verdient punten voor de forellen die je in de bergmeren vangt, maar ook hoe snel je bij de checkpoints bent. Winnen gaan we zeker niet. Die Fransen lopen in een onnavolgbare noodgang de berg op.’
Ruben en ik wensen hen bon courage, maar gaan zelf de andere kant op, naar de lagergelegen stuwdam van Lac de L’Oule waar we onze laatste nacht doorbrengen. Allesbehalve zelfvoorzienend, zo blijkt. Op het terras staat de huttenwaard op een ronde, stenen grillplaat forel te bakken, met als we willen groenten, aardappelen en champignons.