Het Pajottenland is de bakermat van de lambiek, één van de oudste bekende bieren. Dorst lijden hoef je hier dus niet. Maar je kunt er ook lekker fietsen over uitzichtrijke heuvels of door de kronkelende vallei van de Dender.
“Wist je dat al vóór 1300 lambiek werd gebrouwen? Eeuwenlang namen de boeren op weg naar het veld steeds een kruik lambiek mee, dat door zijn zure smaak een prima dorstlesser is. De brouwwijze, gebaseerd op een hoog tarwegehalte, spontane gisting en het gebruik van overjaarse hop, is tot op heden amper veranderd. En ook de biervaten zien er nog net zo uit als in de schilderijen van Pieter Breughel.” Aan het woord is Frank Boon, oprichter van brouwerij Boon in Lembeek. Trots leidt hij ons rond langs de gloednieuwe brouwzaal en de 250 jaar oude foeders (enorme eiken vaten), waarin de lambiek rijpt. Deze vormt de basis van een hele reeks lekkere bieren: van zure geuze (een mengsel van jonge en oude lambiek dat wordt hergist op fles) tot licht zoete kriek, bereid met zure kersen (in Vlaanderen “krieken” genoemd)… En of ze smaken. “Nog eentje?” vraagt onze gastheer. “Graag”, hoor ik mijzelf zeggen. “Nee, dank je, we moesten maar weer eens gaan fietsen”, weert Rob af. Mijn fietsmaatje heeft natuurlijk gelijk, maar toch…
Ons doel, Oetingen, is nog een heel eind verwijderd. Dit dorp is de basis van onze korte fietsvakantie, waarbij we, gebruik makend van het fietsknooppuntennetwerk, in twee lussen het Pajottenland verkennen, een prachtig gebied ten westen van Brussel, dat omwille van het zacht golvende, landelijke karakter wel eens als “Toscane van het noorden” wordt beschreven. Enige research leert dat de naam Pajottenland afkomstig is van het Franse woord payot. Deze term, afgeleid van het woord pays (= streek) en aangevuld met het Franse suffix -ot, betekent “streekgenoot” of bij uitbreiding “streekgenoot in het leger”. Daarmee werd in de late 18de eeuw een soldaat uit eigen streek aangeduid, die als huurling in dienst was bij de Oostenrijkers, die toen in Vlaanderen nog de scepter zwaaiden.
Een gouden oktoberdag gaat langzaam ten einde. De laagstaande zon tekent lange schaduwen op de heuvels, die de naam “Toscane van het Noorden” eer aandoen. Smalle weggetjes kronkelen door groene valleitjes, langs akkers met bloeiend koolzaad en bergen pas geoogste bieten. In vouwen van het landschap liggen stoere burchten, houten windmolens, pittoreske kerkjes en eeuwenoude vierkantshoeves verscholen. Menig tafereeltje lijkt zo uit een doek van Breughel te zijn ontsproten. Alleen zijn de boeren niet meer met paard en kar onderweg, maar denderen met zware tractoren over en weer. Rob: “Of ze nog steeds een kruik lambiek aan boord hebben?”
De volgende ochtend zetten we koers naar het westen. Vanaf Pollare volgen we het jaagpad langs de Dender. Deze zijrivier van de Schelde, in haar benedenloop gekanaliseerd, mag er tussen Ninove en Geraardsbergen nog gezapig op los kronkelen. Voor de scheepvaart is dit deel van de rivier van geen belang meer. Een paar kajakkers glijden voorbij. Een visser probeert een snoek of een brasem te verschalken. Eenden en waterhoentjes dobberen tussen het riet, op een boomstronk droogt een aalscholver zijn vleugels. De stilte is zalig. Behalve het ruisen van de wind in de kruinen van de populieren langs het jaagpad is niks te horen.
Samen met de rivier glijden we Geraardsbergen binnen. In de oudste stad van Vlaanderen - met een stadskeure van 1068! - schuiven we de benen onder tafel voor Geraardsbergse mattentaart, de lokale specialiteit op basis van mat (bereid uit volle melk en karnemelk), amandelen en eieren, gebakken in bladerdeeg. Ik lust nog wel een tweede exemplaar van dit befaamde gebak, dat werd vereeuwigd door Breughel in zijn beroemde schilderij “De Boerenbruiloft”, maar iets zegt mij dat dat geen goed idee is met het oog op de uitdaging die om de hoek loert.
Midden in de stad wacht de befaamde “Muur van Geraardsbergen”. Wielerliefhebbers herkennen in dit steile kasseistraatje op de Oudenberg meteen één van dé monumenten van de Ronde van Vlaanderen. Vol elan vat ik de beklimming aan. De zon schijnt door de kale bomen, de kasseien glanzen, de wereld om mij heen vervaagt. Ik voel de hete adem van de achtervolgers, zie de blikken van de toeschouwers, die in dichte drommen langs de weg staan. Mijn kuiten branden, het zweet gutst. Nóg een bocht. Het wordt steiler. Tot twintig procent! Ik moet recht op de trappers, het publiek is extatisch, schreeuwt mij de berg op...
“Awel manneke, zijt ge de Muur aan 't doen?” Met een knal spat de zeepbel uiteen. Verbaasd staar ik in het gerimpelde gezicht van een oud moedertje in een lange zwarte jas. “Ge zijt bijna boven, manneke! Goeie moed!” zegt ze met een meewarige blik en weg is ze. Puffend als een oude stoomlocomotief bereik ik de top. Aan de voet van de bakstenen kapel staat een pezige figuur met lange krullen en een brede grijns: Rob! “Ha, ben je daar al? Ik had je vandaag eigenlijk niet meer verwacht!”
Na de Oudenberg volgt de Bosberg. Nóg een wielermonument. En aangezien we de voorgestelde fietsroute - tegen beter weten in - in de omgekeerde richting fietsen, mogen we onze kuiten ook op deze pittige helling testen. De Bosberg, tot 2011 eveneens een bestanddeel van de Ronde, is minder steil, maar langer en was - omdat het de laatste grote klim van de Ronde was - zelfs nog vaker beslissend.
Hun oorsprong vinden beide “bergen” in het Tertiair (70 tot 3 miljoen jaar geleden), toen Vlaanderen vaak door de zee werd overspoeld. Daarbij werden afwisselend lagen klei en zand achtergelaten. Acht miljoen jaar geleden werd hierboven een laag sterk glauconiethoudend zand afgezet, waarin getijstromingen enorme zandbanken vormden. Bij het regelmatig droog vallen verweerde dit ijzerhoudende mineraal, zodat ten slotte een sterke laag ijzerzandsteen ontstond. De voorbije vijf miljoen jaar werd het gebied door de vorming van de Alpen geleidelijk omhoog getild, zodat de zee zich heeft teruggetrokken. Door wind en regen verdwenen de zachte lagen die niet door de ijzerzandsteen werden beschermd, zodat een heuvelachtig landschap achterbleef: de getuigenheuvels.
“Wat een prachtig uitzicht”, vindt Rob en duidt op de weidse vlakte aan de voet van de heuvels. “Helemaal mee eens”, beaam ik, terwijl mijn blik naar het terras aan de overkant van de weg glijdt. Daar prijkt een groot wit bord met een belangrijke mededeling: “Kriek van 't vat”!