Wat als… je de pech hebt om de allerlaatste kathaar te zijn die door de inquisitie op de brandstapel wordt gezet? Het was het trieste lot van Guilhèm Belibaste, een geestelijke die opgepakt werd tijdens een tocht van Catalonië naar Occitanië. In zijn voetsporen loopt de Camí de l’Últim Càtar of ‘route van de laatste kathaar’, een grensoverschrijdend wandelpad.
Van de twaalfde tot de veertiende eeuw had het katharisme veel aanhangers in Occitanië. De katholieke kerk beschouwde de katharen echter als ketters en liet hen genadeloos vervolgen. Velen stierven op de brandstapel, anderen vluchtten over de bergen naar Catalonië, zoals Guilhèm Belibaste. Deze laatste kathaarse perfectus, het equivalent van een priester, was oorspronkelijk afkomstig uit Cubières-sur-Cinoble. Op de vlucht voor de inquisitie belandde hij eerst in Catalonië en later in Morella, in het nabije koninkrijk Valencia. Daar leidde hij een onopvallend bestaan, waarschijnlijk onder een valse naam. Hij maakte wolkammen en leefde zelfs samen met een vrouw. Maar toen die zwanger werd, had Guilhèm een probleem – hij was onkuis geweest en kon dus geen perfectus of ‘perfecte mens’ meer zijn. De enige oplossing leek een hernieuwing van het consolamentum, een kathaars sacrament. Met dat doel stelde een ‘vriend’ voor hem te vergezellen naar Foix in Occitanië. Guilhèm ging akkoord. Een fatale beslissing…
Ik pik de draad op in Bagà, 350 kilometer ten noorden van Morella. Het middeleeuwse stadje in de zuidelijke uitlopers van de Pyreneeën is het officiële startpunt van de Camí de l’Últim Càtar. En dat is geen toeval: Bagà was ooit hèt centrum van het katharisme in Catalonië. Tot het einde van de dertiende eeuw stonden de katharen daar onder bescherming van de baronnen van Pinós, die niet aarzelden om hun ‘ketterse’ onderdanen desnoods met geweld uit de handen van de inquisitie te bevrijden. Een spannend verhaal dat wordt toegelicht in het Centre Medieval i dels Càtars de Bagà.
Van de stoere burchten van de kathaarse beschermheren is niet veel meer over. Kerken en kapellen hebben de tand des tijds vaak beter doorstaan. Op een heuvel buiten Bagà zoek ik beschutting tegen de brandende zon in de kerk van Sant Martí del Puig. Het kleine romaanse heiligdom met zware muren van schistblokken ligt op een heuvel vlak naast het pad. In de klokkengevel hangt één klok, de tweede is verdwenen. Nieuwsgierig duw ik het smeedijzeren hek open. De kerk werd onlangs gerestaureerd, maar het interieur oogt zeer bescheiden. Een stenen doopvont, twee altaren. Op een ervan rust een teddybeer. Bij de teddy liggen handgeschreven brieven, vermoedelijk van kinderen. Smeekbeden aan de heilige? Ik vraag mij af of Guilhèm Belibaste hier ook heeft gepauzeerd op zijn fatale laatste reis.
Geleidelijk klimt het pad boven de boomgrens. Ik bevind me nu in het hart van het Parc Natural del Cadì-Moixeró. In het noorden rijst het langgerekte kalksteenmassief van de Serra del Cadí op, in het zuiden de imposante noordwand van de Pedraforca, 2.506 meter hoog. Voor mij ontrolt zich een grazige vallei. Het gras ziet er sappig uit, maar grazers kan ik nergens ontdekken. Pas op de dag van Sant Joan, 23 juni, trekken de koeien in een feestelijke optocht de bergen in. Aan een splitsing ontmoet ik vijf Catalanen die net hun beklimming van de 2.547 meter hoge Comabona vieren. De bota, een leren buidel gevuld met wijn, doet de ronde. Een na een mikken de Catalanen een flinke straal rode wijn in hun mond. Dan is het mijn beurt…
De buidel gaat nog een paar keer rond, maar het dreigende gerommel in de verte voorspelt niet veel goeds. Boven de Pedraforca is de lucht inktzwart. De jeep van de Catalanen is al lang uit het zicht verdwenen als ik aan de afdaling naar Gósol begin. Het wordt een wedloop met de tijd. Nergens is er beschutting in zicht. Ten slotte zet ik het op een lopen. Als ik samen met de eerste bliksemflitsen het bergdorp met zijn burchtruïne bereik, haal ik opgelucht adem.
Niet minder opgelucht waren vermoedelijk de katharen die hier eeuwen geleden naartoe kwamen, na hun vlucht over de Pyreneeën. Net als in Bagà hielden de heren van Gósol de katharen in de dertiende eeuw de hand boven het hoofd. Velen vestigden zich rond de burcht, die zich op een heuvel buiten het huidige dorp bevond. Van het dorp en de burcht zijn alleen nog ruïnes over.
Het pad slingert de volgende dag eerst met prachtige uitzichten langs de Serra del Cadí en klimt vervolgens door hoge brandnetels naar het dorp Josa de Cadí. Ook bij Ramon de Josa waren de katharen welkom. De burchtheer was immers zelf een kathaar. Maar voordat de inquisitie dat had uitgevogeld, was de goede man al overleden. Hij werd dan maar postuum veroordeeld door de inquisiteurs. Tandenknarsend lieten ze zelfs de botten van Ramon de Josa weer opgraven en alsnog verbranden.
De namiddag is al een eind gevorderd, de hitte drukkend. En dat blijft niet zonder gevolgen. Een hevige zomerse onweersbui spoelt me letterlijk het dorp Tuixent in. Ik ben drijfnat. Als dat maar geen flinke verkoudheid oplevert… Misschien toch maar even bij de trementinaires aankloppen en preventief een paar heilzame middeltjes inslaan, schiet het door mijn hoofd. Deze pittige dames – de naam is afgeleid van trementina of terpentijn – wisten bij alle kwaaltjes raad. Van natuurlijke producten uit de omliggende valleien maakten ze zalfjes, oliën en theeën, die ze in heel Catalonië aan de man brachten. Orella d’ós of berenoor hielp bijvoorbeeld tegen verkoudheid, te de roca of ‘rots-thee’ tegen buikpijn. Oli de ginebró – jeneverbesolie – was een effectief middeltje tegen wormen.
De trementinaires waren actief van de late negentiende eeuw tot in de jaren 1960. Ze trokken er één of twee keer per jaar op uit en bleven vaak tot vier maanden weg. In de regel reisden ze te voet. Ze droegen hun vracht op hun rug en keerden pas terug als alles verkocht was. Het hele verhaal wordt uit de doeken gedaan in het plaatselijke Museu de les Trementinaires. Ontroerend is bijvoorbeeld de zwart-witfilm over Sofia Muntaner (1908-1996), de laatste actieve trementinaire. Ze ging nog tot 1982 op pad!
Na een verkwikkende nachtrust in de Molí de Fórnols, een omgebouwde watermolen die tot 1950 in bedrijf was, gaat het de volgende ochtend in een wijde boog rond de uitlopers van de Serra del Cadí. Dichte dennenbossen wisselen af met vuurrode rotsformaties. Zandsteen uit het trias, door weer en wind tot grillige sculpturen gebeeldhouwd. Ik zit op een rots en geniet van het uitzicht, wanneer achter mij het bekende gerommel weerklinkt. Torenhoge cumuluswolken manen eens te meer tot spoed aan.
La Seu d’Urgell straalt mediterrane gezelligheid uit. De terrasjes zitten vol, in de steegjes flaneren opgewekte jongelui. Maar de zware muren van de kathedraal boezemen ontzag in. Eeuwen geleden was de bisschopsstad een bolwerk van de inquisitie. Hier werd wellicht ook het plan uitgebroed om de laatste kathaar te grazen te nemen. Vast staat in elk geval dat verklikker Arnau Sicre vaak in de stad kwam, omdat zijn broer er woonde.
In Castellbò lijkt de tijd stil te staan. Een stoere romaanse kerk. Een sierlijke stenen boogbrug. Smalle steegjes. Huizen van schist en vakwerk. Afbladderende verf. Ook Castellbò was de katharen welgezind. Burggraaf Arnau I de Castellbò (1185-1226) was eveneens een kathaar. De inquisiteurs hielden hem in de gaten. De brandstapel stond zelfs al klaar, maar harde bewijzen van ketterij vonden ze niet. Dat lukte pas toen de overijverige inquisiteur Pere de Cadireta zich met de zaken ging bemoeien. 43 jaar na zijn dood werd Arnau I de Castellbò officieel beschuldigd van ketterij. En dat betekende eens te meer: graven! Ook de knoken van deze kasteelheer werden uit de gewijde grond gehaald en stiekem elders weggemoffeld. Maar de inquisiteur onderschatte de loyaliteit van de lokale bevolking en dat zou hem zuur opbreken. Op een dag werd hij gestenigd door een woedende kathaarse menigte.
Vlak bij het dorp ontdek ik de ruïnes van het voormalige kasteel van Castellbò. En meen even een diepe zucht te horen. Voor Guilhèm Belibaste, de laatste kathaar, verliep het bezoek aan Castellbò niet zo prettig. Toen hij hier, na zijn gevangenneming door de inquisitie in Tírvia, in een van de kasteeltorens werd opgesloten, waren de kathaarse beschermheren in Castellbò immers al lang van het toneel verdwenen.
Door een bos met prachtige dennen, ooit gegeerd als scheepsmasten voor de Catalaanse vloot, kronkelt het pad verder naar de Refugi de la Basseta. In de winter draaien langlaufers hier hun rondjes, maar nu is het er heerlijk rustig. Beheerder Miquel Prat nam in 1984 nog als langlaufer voor Spanje deel aan de Olympische Winterspelen in Sarajevo. Maar hij voelt zich niet alleen op de lange latten in zijn sas. ’s Avonds demonstreert hij met verve hoe wijn in Catalonië correct wordt gedronken: uit de porró. Elegant legt hij zijn hoofd in zijn nek, tilt de grote glazen kan met aan de zijkant een spits toelopende tuit boven zijn hoofd en kiept. De wijn schiet in een lange dunne straal uit de tuit en treft met verbazingwekkende precisie zijn opengesperde mond. Daarna zijn de overige tafelgenoten aan de beurt. Daarbij wordt ook heel wat getroffen. Een mond, een T-shirt, een buurman… Maar we geven niet op. En oefenen net zo lang tot we de techniek min of meer onder de knie hebben.
Of dat nou wel verstandig was, vraag ik mij af, terwijl ik de volgende dag met lome benen aan de afdaling begin. Het ochtendzonnetje speelt verstoppertje tussen de dennen. Het is nog vroeg, maar toch heerst in het bos al veel bedrijvigheid. Oude mannetjes, gewapend met stokken en rieten manden, kammen het bos uit, op zoek naar paddenstoelen. Ze hebben het vooral gemunt op gewoon eekhoorntjesbrood en oranjegroene melkzwammen. Op een grote open plek in het bos duiken de ruïnes van het hospitium Sant Joan de l’Erm Vell op. Eeuwenlang boden kluizenaars hier onderdak aan doortrekkende reizigers, totdat het enorme complex in december 1935 onder mysterieuze omstandigheden door brand werd verwoest.
Spanje, door de Pyreneeën van de rest van Europa gescheiden, is een microcontinent met een geheel eigen karakter: temperamentvol, weerbarstig en wonderschoon. Met ruige berggebieden, eindeloze hoogvlaktes en prachtige, vaak nauwelijks bezochte steden. SNP Natuurreizen brengt je naar de mooiste, onontdekte plekjes.
Vanuit Llavorsí slingert het pad verder langs de rivier de Noguera de Cardós en klimt dan omhoog naar Tírvia. In dit bergdorp liep Guilhèm Belibaste uiteindelijk tegen de lamp. Hier werd hij gearresteerd door de inquisitie, waarna hij in Castellbò gevangengezet werd. Het dorp, dat amper 160 inwoners telt, ziet er oud uit, maar schijn bedriegt. Bijna alle huizen zijn een halve eeuw geleden herbouwd. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog betaalde Tírvia een hoge prijs. Op 16 september 1938 werd het dorp van de kaart geveegd door de republikeinen van Franco. Na de zware beschietingen was 90 procent van de gebouwen verwoest. Slachtoffers vielen er niet, omdat de bevolking al maanden eerder voor het naderende oorlogsgeweld was gevlucht.
Ik blijf staan voor een van de weinige huizen die de oorlog hebben doorstaan. In de muren zijn de vele kogelgaten nog duidelijk zichtbaar. Alsof de oorlog maar net afgelopen is. Burgemeester Joan Farrera Granja vergeet even zijn drukke agenda en geeft spontaan een rondleiding door het gemeentehuis, waar grote zwart-witfoto’s herinneren aan het ‘oude’ Tírvia. Het Tírvia van voor de Spaanse Burgeroorlog. Het gemeentehuis en de kerk werden na de oorlog herbouwd, ironisch genoeg met de steun van Franco. ‘De dictator wist precies wie hij later te vriend moest houden’, bromt de burgemeester. ‘Kom mee, ik wil je nog iets laten zien’, zegt hij en troont me mee naar de begraafplaats. We blijven staan voor de zware deur van een kleine kapel. Als het licht aanfloept, glijdt mijn blik over een rij prachtige middeleeuwse grafzuilen. De meesten dateren uit de dertiende en veertiende eeuw, eentje zelfs uit de tiende eeuw. Op deze stenen parels zijn de bewoners van Tírvia dan ook terecht trots.
Vanuit Tírvia dringen we dieper in de Vall Ferrera door. In de achttiende en negentiende eeuw was de vallei een belangrijk centrum van de metaalindustrie. Het landschap verandert nu abrupt. De bergen worden hoger en steiler. Donkere dennenbossen maken plaats voor sappige bergweiden met koeien en paarden. De zoete geur van brem prikkelt de neusgaten. Watervallen schieten uit de omliggende bergen naar beneden. Hogerop ligt nog sneeuw.
Het lijkt vandaag onvoorstelbaar dat in deze ruige omgeving ooit regelmatig een drukbezochte ‘markt’ plaatsvond. En toch dreven mensen uit het Catalaanse Vall Ferrera en de Franse regio Ariège hier, op de Pla de lo Mercat, eeuwenlang ruilhandel. De markt vond elke zomer drie tot vier keer plaats. De bewoners van Vall Ferrera brachten houtskool en ijzer mee, die van Ariège graan, meel, kleding en klokken. De markt bestond van de middeleeuwen (of nog vroeger) tot de vroege twintigste eeuw, toen ze door de aanleg van wegen en betere communicatiemogelijkheden in de vergetelheid raakte.
Een stel gemzen slaat mij nieuwsgierig gade, terwijl ik over sneeuwvelden de laatste meters tot de Port de Boet afleg. De 2.510 meter hoge pas markeert het hoogste punt van de wandelroute. Hier trokken vroeger seizoenarbeiders uit Vall Ferrera over de bergen om in Frankrijk graan te oogsten of druiven te plukken, mensen uit Ariège maakten de oversteek in de omgekeerde richting om in de smederijen van Vall Ferrera te werken. Ook vluchtelingen uit de Spaanse Burgeroorlog en verzetsstrijders uit de Tweede Wereldoorlog staken hier de Pyreneeën over. In de naoorlogse jaren kwamen smokkelaars met tabak uit Andorra op dezelfde plek het land in. Over de Port de Boet ving ook de kathaar Guilhèm Belibaste zijn laatste reis aan. Een tocht die in 1321 eindigde op de brandstapel in Villerouge-Termenès.