Onze wandelreis begint in Frans Catalonië en eindigt in Spaans Catalonië. We volgen de Côte Vermeille, rode kust, die zo heet vanwege de kleur van het gesteente. Om dát te zien heb je fantasie nodig. Toch klopt dat rood. Het is de kleur van de warmte, van de vuurtoren, van de sangria en de baard van Barbarossa.
Rood zijn ook de harten die we naar huis sturen. Mooi hier! Zon, zee, strand, sangria, we gaan nog niet naar huis. De appjes vliegen door de lucht, de ansichtkaarten belanden op het nachtkastje. Thuis zien ze een strakblauwe lucht, turkooizen zee, een kasteel dat erbij ligt als een waakhond, poten in zee, oren gespitst, flanken waarmee je beter niet spot. Stevige stenen kasteelmuren, haast uit zee oprijzend, met op de achtergrond de besneeuwde toppen van de Pyreneeën. 'Groetjes uit Collioure!' In het echt is het vissersdorp nóg mooier dan op de plaatjes. Mensen slenteren langs het oeroude kasteel, met strooien hoedjes, verbrande schouders, op flipflops of stevige wandelschoenen. Die van ons houden we verborgen onder een terrastafeltje waarop de serveerster onze salades serveert. Het waait, stormt bijna. Servetten en broodmandjes waaien het water in. Maar Collioure is wel wat gewend. Het is een stoer vissersstadje, met een vuurtoren vermomd als kerktoren, pleintjes onder knotsen van platanen, sfeervolle steegjes vol winkels, wijnkelders en ansjovisproefhuizen. Het is het startpunt van onze vijfdaagse wandelroute langs de Côte Vermeille, een ruige kust, vol kloven en inhammen op de grens van Frankrijk en Spanje. Nog één bubbeltje en dan duiken we onder de airco.
'Kon niet beter', zegt Marjolein als ze de gordijnen open trekt. De ochtend spettert ons tegemoet, de lucht is kraakhelder, schoongeblazen door de tramontana, de harde wind uit de bergen. Collioure - Banyuls-sur-Mer staat vandaag op het programma, van havenstad naar havenstad. En dát schept verwachtingen. De zee op duikafstand, stranden om op te picknicken, wandelen bij het ruisen van golven. Op weg naar Fort Elma zien we het inderdaad allemaal, maar niet van dichtbij. Om ons heen wél vlinders, brem, veel distels. En onder onze Vibram-zolen een koppig steil steenpad. Druppeltjes tussen zonnebril en zonneklep. Dan afdalen, langs de havens van ansjovisstad Port Vendres en weer stijgen, nu naar vuurtoren Cap de Bear. Het is een rozerood exemplaar, 24 meter hoog en het markante beginpunt van een traject vol fraaie, rotsige baaitjes. In de bermen bloeiende cactussen en geurende dennen, aaneengeregen met de gele streepjes van onze route. Het volgende baaitje laten we niet lopen, Marjolein neemt een duik, haar warme lijf sist haast in het water. Verderop zou Hannibal, Carthaagse legeraanvoerder, zo'n tweeduizend jaar terug met zijn olifanten de Pyreneeën zijn overgestoken. En ook bij piraten en smokkelaars was de kust van Banyuls populair. Ze dreven handel in rijst, tabak, zout, suiker en textiel. Verstopten hun waren in duistere grotten. De Tempeliers zochten juist het daglicht op, wisten de wijnbouw te ontwikkelen op gaarden die al door de Grieken en Romeinen waren aangelegd. Een laatste baai en dan een boulevard langs een uitgestrekt zandstrand. Een jolige ober met baard en zweetoksels serveert ijskoude sangria en bier. We zitten. Onder de palmen van Banyuls, aan een plein met uitzicht op zee. Santé, op een mooie start.
Bij iedere wandeling hoort een hoogtegrafiek. Die van vandaag heeft de vorm van een spitse haaienkop. De puntige neus is de Torre de Querroig, 672 meter hoog. Dat is ruim twee uur stijgen als je op zeeniveau begint en dat is het geval. Met onze rug naar zee moeten we landinwaarts richting berg die aan de achterkant vol malsgroene grenache wijnranken staat. Pas over een uur of zes zullen we de zee weer zien. Eerst een pittige klim over avontuurlijke paadjes en op de top een beetje klauteren over rotsblokken. Hoogtepunt is het fraaie pad over de kam tussen Col de Creus en Puig Joan, een kilometer lang. Aan beide zijden blinkt de zee, rechts Cerbère, links Banyuls dat erbij ligt als een klodder wit schuim over de randen van de baai is geblazen. De klim naar de Torre de Querroig - een oude uitkijkpost om het grensgebied rondom Cerbère en Portbou te controleren - is een extraatje, je kunt ook direct aan de afdaling beginnen. Voorbij grenssteen 599 daalt de route steil af Spanje in, naar Portbou. Het vage pad voert tussen cactussen en droge prikkelstruiken door. 'We lijken wel vluchtelingen', zegt Marjolein en plukt wat cactusnaalden uit haar benen. De ober op het terras speelt 'het spel' mee - staat ons niet met open armen op te wachten. 'Putas' noemt hij ons, hoertjes? Maar hij grijnst erbij, dus misschien bedoelt hij de vriendelijke variant, lellebellen? Een sangriaatje later moeten we er om lachen. Als we bij Llanca onder ons balkon in zee dobberen, is de wereld weer mooi.
Geen haaienkop, maar een afgerond waterijsje vandaag. Aardbeien, meloen, peer, het maakt niet uit, maar sappig en koel. Zouden de monniken zoiets in huis hebben? We zijn onderweg naar klooster St Pere de Rodes, via de Col del Perrer klimmen, 356 m hoog. Vlak langs zee loopt kustroute GR-92, maar dat is hemelsbreed drie kilometer verderop. Tussen die kust en ons steenpad ligt het viertienduizend hectare grote Parc Natural del Cap de Creus. Daarvan bestaat drieduizend hectare uit water en daarin wordt gedoken naar tandbaarzen, octopussen en rode gorgonen. Op onze waterijsjesberg moeten we het hebben van wilde kruidensoorten, allerlei korstmossen en het klooster natuurlijk, het doel van vandaag. St Pere de Rodes ligt hoog en droog op de top van onze berg. Het is een oase van rust, alle monniken zijn al lang verdwenen. Het raakte na eeuwen van bloei in verval (drankmisbruik en sexschandalen gaan de geruchten) en werd geplunderd. Toeristen met koptelefoons schuifelen onder de fraaie gewelven en Romaanse gordelbogen door, over de gebleekte gebutste stenen vloeren en langs de automaat met ijskoude colaatjes. Dat zijn wij. De afdaling verdient niet de schoonheidsprijs. Er zijn wegen aangelegd naar het klooster, en die moeten we kruisen maar het uitzicht maakt alles goed. En dan zijn we weer waar we willen zijn, de zee.
De eindstreep - Cadaqués - lijkt bijna in zicht. In rechte lijn zijn we er een paar kilometer vandaan. Maar nogal uit de richting ligt een vuurtoren - op een winderige kaap waar de golven grotten in de kust gevormd heeft - en die móeten we natuurlijk aantikken, waardoor de route een tikkeltje langer wordt. Het badplaatsje Portlligat bereiken we pas laat in de middag, net als de deuren van het Dalí-museum worden gesloten. 'Mañana', zegt de medewerkster en werkt de laatste bezoekers naar buiten. Portlligat is een fraai plaatsje, er dobberen zeilbootjes in een beschutte baai, het staat vol spierwitte huisjes en de exotische strandtentjes zijn hangouts voor surfers. Wij zitten onder het stof, de tocht was mooi maar lang. We wandelden weer door Parc Natural Cap de Creus, door een wijds, groen en glooiend landschap, langs de ruïnes van een oeroud kerkje en langs een verlaten boerderij waar we picknickten in de schaduw. Langs de route veel hoog struikgewas, wat bos en resten van olijfgaarden. En eindelijk, na een chaotische wirwar van paden, was daar de vuurtoren, 85 m hoog. Het perfecte eindpunt van de dag als je er je hangmat had kunnen uitrollen. Het stof hadden we eraf kunnen spoelen in die turkooizen baai aan onze voeten. Hoe mooi de baai en baaitjes van Cadaqués waren, wisten we toen nog niet. Nog een paar kilometer.
Cadaqués viert het weekend. Café Restaurant Casino - een hoog, vierkant gebouw direct aan de elegante boulevard - is dé ontmoetingsplaats voor goodlooking Spanjaarden. Baarden, bruine koppen, elegante schoenen, bier, sangría en gin-tonics. De locals in de schaduw, toeristen in de zon. Het fraaie badplaatsje leefde lang van de visserij, zeevaart en smokkelarij en per schip werden olijven geëxporteerd. Cadaqués was een interessante prooi voor piraten en werd in 1534 door niemand minder dan Barbarossa, Roodbaad, geplunderd. Later werd Cadaqués een pleisterplaats voor kunstenaars en het was Dalí die voorkwam dat de stad werd volgebouwd met grote hotels. Het is er druk, maar de sfeer is relaxed, een dorp vol blije mensen lijkt het die genieten van de zee. Vroeg in de ochtend zijn we op weg langs de boulevard. Óns doel is de vuurtoren op een hoge klif, drie kilometer buiten de stad. Joggers, mountainbikers, zwemmers, wandelaars, iedereen is over hetzelfde pad op weg naar deze Far de Cala Nans. Het is dan ook niet zomaar een pad. Steeds hoger voert het boven de stad uit, boven diepblauw water dat ligt te schitteren in de zon. We zien honderden zeilbootjes, felgekleurde parasols steeds dieper onder ons. Geluiden van kinderen en motorbootjes verstommen. Het pad wordt smaller en steiler, de wind wakkert aan. Nog 500 meter en het doel is bereikt. Nóg mooier gaat het niet worden.