Een populaire bijnaam van Alaska luidt: ‘The Last Frontier’. Op een areaal van 1,7 miljoen km² leven amper 700.000 mensen maar wel 100.000 beren. Geen betere manier om deze ruige brok natuur in het uiterste noorden van de VS te verkennen dan met een kampeergroepsreis van SNP.
Was dat een krakende tak? En dat schrapende geluid een rondscharrelende beer? Het is pikdonker, maar plots zit ik kaarsrecht in mijn tent. Zitten die dropjes nog in mijn jas? Wat als een beer erop af komt? Pas wanneer ik overtuigd ben dat geen ‘verboden’ spullen in de tent liggen, dommel ik weer in…
Het is de eerste kampeernacht en de woorden van Kathi galmen nog na. De wildernisgids met jarenlange ervaring in Alaska weet alles over confrontaties met beren en hoe je ze vermijdt. Regel één: laat geen voedsel rondslingeren in het kamp en zeker niet in je tent! Geen snoep, geen verpakkingen, zelfs geen tandpasta. De reukzin van beren is immers verbluffend. Kathi: ‘Die ruiken voedsel kilometers ver.’ Tja, als ik een beer was, zou ik ook op de lekkernijen afkomen die Kathi en co-gids Ian dagelijks op tafel toveren: van overheerlijke salades tot sappige steaks, gegrild boven een houtvuur.
Kamperen in Alaska is anders dan wat je gewend bent. Geen steriele grasvelden hier, maar echte natuurcampings met een heerlijke ligging in een bos of aan een meer.
De Trail River Campground is een ideale uitvalsbasis voor een boottocht naar het nabije Kenai Fjords National Park. Het uitgangspunt, het kuststadje Seward, ligt tussen hoge bergen en dichte sparrenbossen, in een inham aan de oostkust van het schiereiland. In de haven lossen vissersboten hun vangst, maar voor bedrijvigheid zorgen vooral de vele excursieboten. Het voedselrijke water in de baai bevat immers massa’s fytoplankton en krill, die weerom vogels, zeehonden en walvissen lokken.
De zeeotters, die op hun rug in het water dobberen, laten zich niet storen door de ‘Aialik’, die zachtjes de haven uitglijdt, onder het waakzame oog van een zeearend. In de baai jaagt een bultrug een straal water de hoogte in. Een laatste groet met de staartvin, dan is de machtige walvis verdwenen. Verderop luieren kegelrobben op een bedje van bruinwieren. Ook papegaaiduikers zijn van de partij. En Stellerzeeleeuwen, die liggen te chillen aan de voet van een rots met een kolonie drieteenmeeuwen. Na een woelig stukje open zee duikt de boot de Aialik Bay in, waar een van de 32 gletsjers van het Harding Icefield afkalft. Af en toe kraakt het ijs vervaarlijk. Met een doffe knal breken stukken uit de ijswand, die met luid geraas in de fjord donderen. Een schouwspel waar je uren naar kunt zitten kijken…
Via de Parks Highway rijden we noordwaarts. Tussen highway en kust ligt niet één weg, maar wel honderden kilometers wildernis, bevolkt door beren, elanden en rendieren. Voorbij Trapper Creek wachten nog veertig kilometer dirt road en een voetmars van een uur. Met het laatste daglicht bereiken we de Denali View Chalet. Een dot van een hut, heerlijk gelegen op een heuvel die uitkijkt op het Kroto Lake. Bij helder weer zie je aan de horizon boven het meer de besneeuwde kruin van de Denali, met 6.190 meter de hoogste berg van Noord-Amerika.
De hut herinnert aan een ouderwetse Alpenhut. En dat is geen toeval. Ze werd in de jaren '70 gebouwd door de Oostenrijker Sepp Weber. Bij de hut hoort een hout gestookte sauna. Kano’s nodigen uit om het meer te verkennen. En die zullen ’s avonds nog van pas komen…
'Daar zwemt een beest in het meer’, mompelt Robert, terwijl hij met de verrekijker uit het raam tuurt. ‘Hm, dat zou wel eens een eland kunnen zijn’. Even later is het dier verdwenen achter een eilandje, maar de nieuwsgierigheid is gewekt. Wanneer ik uit het raam kijk, zie ik Robert, Caressa en Erwin op het meer peddelen. Een half uur later doen ze hun relaas. Het ‘beest’ bleek inderdaad een elandkoe. ‘Ze stond gewoon op het eiland te grazen, direct naast onze boot’, steekt Robert zijn enthousiasme niet onder stoelen of banken. Nu, daar wil ik toch wel het fijne van weten. Samen met Erwin zet ik koers naar het eiland. De eland schranst nog steeds. Sappig gras, frisse blaadjes. Voorzichtig glijden we dichterbij, tot op 20 meter van het dier, dat helemaal niet onder de indruk lijkt. Af en toe stopt de koe met kauwen, staart ons even aan en herneemt haar bezigheid. Ook de anderen wagen zich op het meer. Kano, roeiboot of sup, alles wat kan varen, wordt te water gelaten. Stralende gezichten alom. Wanneer we ons terugtrekken, staat de eland nog altijd aan het buffet…
Over de Denali Highway rollen we naar het oosten. Een ruige piste, onverhard, modderig en vol gaten. 216 kilometer pure eenzaamheid, nog beklemtoond door de laag hangende wolken. Op weg naar de pashoogte van de Maclaren Summit wijken de sparren moerassen en meertjes, waarop trompetzwanen dobberen. Langs de pasweg ligt niet één dorp, slechts een handvol road houses, waar je kunt eten, slapen of een kano huren. Een schitterende omgeving, maar de eenzaamheid vergt soms ook zijn tol.
De Paxson Lodge, aan de afslag naar de Richardson Highway, staat al jaren leeg. Voor de deur trotseren overwoekerde benzinepompen de tand des tijds, achteraan roesten oude vrachtwagens. De eigenaar ging er vermoedelijk hals over kop vandoor. De hal smukt nog de versierde kerstboom. In de bar staan lege bierflesjes op de toog, daarnaast ligt de laatste rekening. De ontbijtkaart prijst Omelet with bacon and cheese voor 12 dollar – ‘served all day’… Op de grond liggen tijdschriften, bovenaan een exemplaar van US Weekly met de titel ‘It’s Over!’
Al lang voorbij is ook het sprookje van de koperwinning in de buurt van McCarthy. Het spookstadje aan het ‘einde van de wereld’ is alleen bereikbaar na drie uur hobbelen over de McCarthy Road, een modderige weg langs meren, sparrenbossen en de wild schuimende Chitina River.
McCarthy zelf is voor auto’s taboe. Je komt er alleen via een loopbrug. Aan de overkant van de Kennecott River wacht een busje dat tussen McCarthy en Kennecott pendelt. Aan het stuur van de Fort Transit loert een oudere dame in een olijfgroene zuidwester. Met gitzwart haar, donkere ogen, een getaand gezicht en een heksenlach die een zwarte beer ter plaatse doet verstenen. Het busje telt 13 zitjes, maar de ‘heks’ propt er zonder schroom 16 passagiers in. ‘Ik heb er ook wel eens 19 in gestopt’, grijnst ze, ‘plus twee grote honden’, waarna een nieuw lachsalvo door het bos dondert. Met een rotvaart jaagt het busje over de modderweg. Een opgeschrikte zwarte beer vlucht hals over kop het bos in. De rit eindigt in Kennecott, ooit hét centrum van de kopermijnbouw, vandaag net als McCarthy een spookstad.
Tussen 1900 en 1938 werd in Kennecott 4,6 miljoen ton kopererts gewonnen. Van de boom profiteerde ook het nabije McCarthy, waar kroegen en bordelen als paddenstoelen uit de grond schoten. Na de sluiting van de laatste mijn in 1938 stroomden beide plaatsjes leeg. Het mijnstadje Kennecott is nu als monument beschermd. Een pad brengt ons naar de resten van de Bonanza-mijn, 1.150 meter hogerop. In de mist ontdekken we de resten van de kabelbaan, waarmee ooit het erts naar Kennecott werd vervoerd. Hogerop kleven de ruïnes van mijngebouwen tegen de rotsen.
Ook in McCarthy staat de tijd stil. De modderige hoofdstraat, omzoomd door een saloon, hotel en winkel, lijkt een decor uit een western. In een zijstraat parkeren oude Fords en Chevrolets. Enkele huizen zijn nu bewoond door artiesten en exoten, die ‘The Lower 48’ de rug hebben toegekeerd. Onder hen de vliegtuigmecanicien Steve uit New Jersey. Lange grijze baard, bril, geruit hemd, baseballmuts. We vertellen over de zwarte beer die de vorige avond tussen de camping en de rivier werd gespot. ‘Vorige week liep een grizzly dwars door mijn tuin’, zegt hij en grijnst. Van een beertje meer of minder kijkt in McCarthy niemand op.