In de jaren zestig stuurde de NASA haar astronauten als voorbereiding op de eerste maanlanding naar de Askja. Vandaag is de beroemde vulkaan het doel van een van de boeiendste langeafstandspaden van IJsland. Toch geldt de Askja Trail nog steeds als een vrij goed bewaard geheim.
Een natte, winderige augustusdag in Húsavík, Noord-IJsland. Omdat de geplande walvissafari letterlijk in het water valt, trekken we naar het Exploration Museum. In het museum aan de haven draait alles om de grote ontdekkingsreizigers – Vikingen, poolreizigers, bergbeklimmers en astronauten. Een hoofdrol is weggelegd voor de Apollo-astronauten. En dat is geen toeval: twee keer, in 1965 en 1967, stuurde de NASA de latere maanreizigers voor een geologische veldtraining naar de Askja-regio, in de oostelijke hooglanden van IJsland.
In het museum herinneren vele foto's aan het verblijf van de Apollo-astronauten. Ze documenteren hoe de mannen luisteren naar de uiteenzettingen van een vulkanoloog, op adem komen aan de rand van een krater of monsters nemen in de lava. Op een van de foto's poseert een jonge kerel met een pet, een coole vliegeniersbril op zijn neus en een hengel in de hand aan de oever van een rivier. De man die nonchalant en zelfverzekerd in de camera kijkt, is Neil Armstrong. Twee jaar later, op 21 juli 1969, zal hij als eerste mens voet op de maan zetten.
De foto’s van de astronauten hebben onze nieuwsgierigheid gewekt. Een week later staan Britta en ik in Herðubreiðarlindir en kijken toe hoe de bus van Mývatn Tours over de stoffige piste aan de horizon verdwijnt. Herðubreiðarlindir ligt aan de rand van de Ódáðahraun, een eenzame lavawildernis die anderhalf keer zo groot is als Mallorca. De naam betekent letterlijk ‘lava van de outlaws’ en verwijst naar de vele vogelvrijverklaarden die hier ooit verbannen werden. Een lot dat maar zelden een goede afloop kende, de meesten zouden de woestijn nooit levend verlaten.
Heel wat beter staan de kansen vandaag op de Askja Trail, die in vijf etappes van Herðubreiðarlindir naar Svartárkot leidt. Maar een makkelijke wandeling is de 100 kilometer lange tocht nu ook weer niet, ondanks de markeringen en hutten. Naast een gebrek aan water dreigen zandstormen. En zelfs hartje zomer is sneeuwval mogelijk.
In Herðubreiðarlindir lijkt de woestijn nog veraf. Engelwortelplanten, wilgen en kraaiheide omzomen de beekjes die er op vele plaatsen klaterend uit de lava ontspringen. In de verte weerklinkt de treurige roep van een goudplevier. Op een steenworp afstand van de hut ontdekken we de schuilplaats van Fjalla-Eyvindur. De beroemdste IJslandse outlaw overleefde hier de winter van 1774/75, verscholen in een gat in de lava. Als dak fungeerde een paardenskelet bedekt met graszoden.
Het landschap verandert abrupt. Vlak achter Herðubreiðarlindir begint de woestijn. Zwart zand wisselt af met brede ruggen pahoehoelava, die herinneren aan de golfbergen van een eindeloze, versteende oceaan. En dan die stilte. Een angstaanjagende, oorverdovende stilte. Het getjilp van de vogels is verstomd, net als het insectengezoem. Er waait zelfs geen zuchtje wind. Is dit de beruchte stilte voor de storm? Ódáðahraun is een plek die geen genade kent. Een rapport van een expeditie uit de 19de eeuw waarschuwt: ‘Tijdens een zandstorm... kunnen ruiters en paarden maar beter meteen op de grond gaan liggen. Het verstikkingsgevaar is aanzienlijk. Druk natte doeken op mond en neus. En zorg er vooral voor dat mensen en paarden niet onder het zand bedolven worden...’
Het gevoel voor tijd en ruimte vervaagt. De zwerftocht door een surrealistisch landschap ontpopt zich tot een virtuele reis door de wereld van de Noordse mythologie. De Askja Trail leidt nu in een wijde boog rond de Herðubreið (1.682 m), een machtige tafelberg die vaak ‘koningin van de bergen’ wordt genoemd. De imposante berg stond wellicht model voor Asgaard, het stulpje van Odin, de oppergod in de Noordse mythologie...
Terwijl we ons een weg banen door de lava, stel ik me voor hoe de alvader uit het raam leunt, nieuwsgierig om te zien wie er in zijn achtertuin rondneust. De avondzon baadt de mysterieuze berg in een warm licht. In het westen rijst de berg Bræðrafell op, een lavaburcht met bizarre torens en pinakels die eruitzien als bewakers van de onderwereld. De zon is al lang onder als eindelijk een kleine, heldere rechthoek in de lava opduikt.
De hut van Bræðrafell is piepklein en kan alleen worden geopend met een deurcode. Drinkwater is schaars, afgezien van regenwater van het dak dat wordt opgevangen in watertanks van kunststof. Maar we hebben geluk, want de reservoirs zijn nog vol.
In Bræðrafell buigen we af naar het zuiden. Op de vlakke pahoehoelava schieten we goed op. Af en toe wachten echter ook verraderlijke bloklavavelden, die moeilijk over te steken zijn. Later kronkelen de markeringspaaltjes aan de voet van een ruige bergketen verder. Donkere wolken die vanuit het noorden naderen, kondigen een weersverandering aan. Wanneer de bergen zich geleidelijk terugtrekken, verschijnt aan de horizon het massief van de Dyngjufjöll met de Askja-caldeira, nóg een geheimzinnige plek uit de Noordse mythologie.
Zo zou uit de diepten van de berg van tijd tot tijd gedempt geklop, gehamer en gesis opstijgen, afkomstig uit de onderaardse werkplaatsen van de svartálvar of donkeralven, een volk van kwaadaardige maar vaardige alven, die onder meer de hamer van Thor zouden hebben gesmeed. We luisteren aandachtig, maar het enige geluid is het gekraak onder de schoenzolen. En dat komt van de puimsteen waarmee het gebied rond de Askja is bedekt.
Dit lichte, scherpkantige gesteente komt vrij tijdens grote, explosieve vulkaanuitbarstingen. Bij de eruptie van de Askja in het voorjaar van 1875 werden meer dan twee kubieke kilometer uitgestoten. Het puimsteentapijt bedekte grote delen van Noord- en Oost-IJsland, een gebied van 10.000 vierkante kilometer. De gevolgen waren hongersnood en verarming. Hele regio's raakten ontvolkt en er begon een ongekende emigratiegolf. Toen het dak van de lege magmakamer van de Askja het begaf, ontstond een enorme caldeira, die zich vulde met grondwater. Het resultaat is het elf vierkante kilometer grote Öskjuvatn, met een diepte van 220 meter een van de diepste meren van IJsland.
In de jaren 1960 bracht de wereldwijde zoektocht naar een oefenterrein dat zo goed mogelijk op de maan moest lijken de NASA naar de Askja. Onder leiding van befaamde vulkanologen volgden de Apollo-astronauten er een spoedcursus geologie om op de maan wetenschappelijk bruikbare gesteentemonsters te kunnen nemen. De eerste tien astronauten arriveerden in juli 1965, nog eens 22 in de zomer van 1967.
Moe maar voldaan betreden we de hut in Dreki, waar een hete douche en een comfortabel bed wachten. Van dergelijk comfort konden de aspirant-ruimtevaarders indertijd alleen maar dromen. De mannen sliepen in eenvoudige tenten. Op het menu stond cornedbeef uit blik...
De volgende dag wacht de zwaarste etappe, het doorkruisen van de caldeira van de Askja. Daarbij kunnen we kiezen uit twee routes naar de parkeerplaats Öskjuop: de ene volgt de jeeppiste, de andere leidt over de rand van de caldeira en biedt bij mooi weer fantastische uitzichten op het caldeirameer. Maar het weer is vandaag helemaal niet mooi. Als we 's ochtends uit het raam turen, sneeuwt het – en dat in augustus...
Friðgeir, een ranger van het nationale park, biedt ons een lift aan naar Öskjuop. En zo rollen we een uur later met de jeep over een piste door een ruig lavaveld. De piste wordt ook wel ‘astronautenweg’ genoemd, in herinnering aan Armstrong en zijn metgezellen. Hun reis verliep echter niet altijd van een leien dakje. Ik herinner mij weer aan een van de foto’s uit Húsavík, waar de mannen met henneptouwen in de weer zijn. Op weg naar de ‘maan’ kwam de bus van de ruimtevaarders in de sneeuw vast te zitten...
Tijdens de korte autorit vertelt de ranger over vreemde gebeurtenissen die de afgelopen jaren in de Askja hebben plaatsgevonden. Het begon in de zomer van 2014 toen de caldeira werd getroffen door een massieve bergstorting. In de winter van 2023 smolt het ijs van het Öskjuvatn – ondanks ijzige vorst – op mysterieuze wijze, vermoedelijk door uit de diepte opstijgende geothermische warmte. En dan is er nog het opzwellen van de Askja. ‘Op een paar jaar tijd is het land 68 centimeter gestegen’, zegt Friðgeir. ‘Vele experts geloven dan ook dat de vulkaan langzaam ontwaakt.’
Vanaf Öskjuop lopen we in een half uurtje naar de explosiekrater Víti. In de flanken van de krater dampen solfataren, op de bodem ligt een melkachtig groen kratermeer. Tot voor kort daalden wandelaars regelmatig in de krater af om een bad te nemen in het lauwwarme water. ‘Vandaag kan dat niet meer’, waarschuwde Friðgeir, ‘het meer is te warm geworden.’ Achter de Víti ligt het veel grotere Öskjuvatn, omringd door hoge, steile rotswanden. In het zuidoosten is nog het ‘litteken’ herkenbaar van de bergstorting van 21 juli 2014, die een vloedgolf van wel 30 meter hoog veroorzaakte. Het water stroomde zelfs de Víti in. Was de bergstorting niet ’s nachts gebeurt, dan waren er wellicht slachtoffers gevallen.
We kunnen niet lang bij de krater vertoeven, want de weersvoorspelling is rampzalig. Voor de late namiddag wordt zware sneeuwval voorspeld. Vanaf de parkeerplaats Öskjuop tonen paaltjes de beste ‘vaargeul’ door het ruige lavaveld Vikrahraun, een product van de meest recente uitbarsting van de Askja in 1961. Het oversteken van de scherpe, wiebelige lavabrokken vereist volle concentratie. Struikelen is hier geen goed idee, een val in een van de diepe spleten nog minder. Ze leiden waarschijnlijk recht naar de smeltkroezen van de donkeralven.
Terwijl de ene na de andere sneeuwbui zich over onze hoofden ontlaadt, volgen we de onderste rand van de caldeira, over lava, zand en sneeuwvelden. Terwijl we uit de geweldige krater naar de 1.300 m hoge Jónsskarð omhoogklauteren, heeft de aangekondigde storm ons ingehaald – op het slechtst mogelijke tijdstip. Door de dikke sneeuwvlokken herkennen we amper nog paaltjes, vele zijn sowieso afgebroken of omgevallen. Op de pas wakkert de wind aan tot een orkaan. De sneeuw slaat ons hard in het gezicht en in de dichte wolken is niets meer te zien. Een innerlijke stem vertelt me dat de donkeralven nu echt woedend zijn...
Pas tijdens de afdaling naar het Dyngjufjalladalur betert het weer. Een enkele zonnestraal zet een verwijderde bergtop in vuur en vlam. Vanaf de geërodeerde rotswanden in het dal staren ons de grimmige, versteende gezichten van trollen en donkeralven aan. In zijn reisverslag ‘Aus dem unbewohnten Innern Islands’ schreef de onderzoeker Heinrich Erkes daarover in 1909: ‘Als grimmige reuzen, als grauwe goden uit de Noordse oertijd torenden ze dreigend boven de rotsen uit; het leek net alsof ze bewogen, alsof ze met hun massieve vuisten krijgshamers en schilden optilden; om een ogenblik later, zodra het oog op hen viel, weer stokstijf voor zich uit te staren...’
Vulkanen, geisers, geothermische stoombronnen en pruttelende modderpoelen. De ongekende vormen en kleurenpracht van het landschap tonen zich schitterend tijdens een onvergetelijke wandelvakantie in het spectaculaire IJsland.
Met de nodige diepe zucht leeg ik 's avonds de waterzak in een grote kookpot in de hut van Dyngjufell. Vijf liter water die ik de hele dag over de bergen heb gezeuld, omdat we niet wisten of er nog water in de beek bij de hut zou zijn. Maar dat is er dus wel: het stroomt gorgelend langs de hut en zal ons de volgende dag nog een tijdje in de woestijn vergezellen, om dan geleidelijk in het zand weg te sijpelen – en pas 's avonds in Botni weer op te duiken.
Op de laatste dag lopen we van Botni naar Svartárkot in het Bárðardalur. Het weer is intussen weer omgeslagen. Ontelbare muggen zoemen nu rond onze hoofden, dikke jassen en broeken maken plaats voor T-shirts en shorts. De woestijn ligt nu achter ons, voor ons wacht een weelderig groen landschap. Een schuchter zonnetje aait het oppervlak van de rivier de Suðurá, die hier uit de lava ontspringt, gevoed door tientallen bronnen. Hier en daar gutst het water in de rivierbedding luidruchtig omhoog in artesische bronnen. Voordat het hier weer opduikt, heeft het een lange weg afgelegd. Aan de hand van isotopenstudies ontdekten onderzoekers dat regen- en smeltwater die bij Dyngjufjöll in het zand verdwijnen, hier pas na een reis van 60 tot 100 jaar weer aan de oppervlakte komen. Wij hebben dezelfde afstand gelukkig dan toch iets sneller overbrugd...