Amper 30 jaar geleden haalden in de ‘Kohlenpott’ of het Duitse Ruhrgebied de kompels nog steenkool naar boven. Reisjournalist Johan Lambrechts verkende een lang weekend dit ongewone en markante Unesco Werelderfgoed vol hippe musea en restaurants.
Het Ruhrgebied in Duitsland? Wat gaan jullie dààr in godsnaam zoeken? Al onze fietsende vrienden kijken raar op als we hen over onze weekendplannen vertellen. Het Ruhrgebied of de ‘Kohlenpott’, dat is toch die vroegere zwarte vlek in Duitsland, waar koolmijnschachten en walmende hoogovens de skyline tekenden? Dat klopt, alleen lieten de de Duitsers na de sluiting van de mijnen die industriële architectuur niet zomaar verkommeren. Het gebied kreeg een complete make-over, maar tegelijk bleven veel gebouwen overeind staan zodat je nog de sfeer in het vroegere steenkooltijdperk opsnuift.
Hier word je zélf een stukje van de geschiedenis. We merken het meteen als we die avond in ons hotel arriveren, de Alte Lohnhalle in Essen. In het neogotische gebouw van de Bonifacius-kolenmijn kwamen ooit mijnwerkers elke week hun loonzakje ophalen. Vóór de Eerste Wereldoorlog ontginden 4.000 kompels elk jaar meer dan 1 miljoen ton steenkool. Nu is het een bijzonder origineel hotel, want zowel het restaurant als de receptie kijken uit op de grote bedrijfshal. In de gangen hangen niet alleen de authentieke muurtegels, maar ook de oude industriële sfeer van vroeger. 2010 was een kantelpunt voor de streek. Toen werd Essen en het Ruhrgebied Culturele Hoofdstad van Europa. Men besloot de oude mijngebouwen, schoorstenen en schachtbokken niet af te breken, maar te behouden als sterke visuele merktekens in het landschap. Ook voor ons hotel staat zo’n icoon: de grote schachtbok met draaiwielen van de Bonifaciusmijn, waarlangs de mijnwerkers én de steenkool naar boven werden getransporteerd.
Geen betere manier om de indrukwekkende metamorfose van het gebied te bekijken dan vanaf het zadel. Via het fietsparcours ‘Route der Industriekultur’ rijg je op een prettige manier de landmarks van het industrieel erfgoed aan elkaar. We peddelen eerst over een oude spoorlijn richting de Zeche Zollverein, een van de grootste mijnen van de regio. Na een kwartier rijden door verrassend groene stroken beseffen we meteen: hier kom je niet echt om te freewheelen op idyllische wegen. Daarvoor zijn de littekens uit het verleden net iets te prominent aanwezig. Maar het traject biedt wel een schitterende kans om op een originele manier kennis te maken met imposant industrieel erfgoed én met de verhalen van de tienduizenden die hier vroeger hun boterham verdienden. We rijden het voormalige industrieterrein Zollverein op en zijn verbaasd over de omvang. Het gigantische fabrieksterrein is maar liefst 100 hectare groot, bijna een dorp op zich, met tientallen schachten die verbonden waren door mijngangen. Dertig jaar geleden werkten hier nog duizenden mannen en was het een hel van zwart stof, kabaal en hete stoom. De voorbije jaren is het complex helemaal gesaneerd, en hier en daar zie je dat de natuur zelfs stilaan de oude treinsporen begint in te palmen. Bijna elk gebouw kreeg een nieuwe bestemming, van concertzaal tot restaurant. Op Zollverein staan alle monumentale gebouwen te blinken in de prachtige Bauhausstijl. We zetten onze fiets aan de kant, en stijgen met de roltrap naar de voormalige ‘Kohlenwäsche’ of kolenwasserij waar nu het Ruhrmuseum een stek heeft. Dat is bijzonder sfeervol, en dompelt je met veel zwart en grijs onder in de sfeer van een echte steenkolenmijn.
Maar het hoogtepunt van de site vinden we het Red Dot Design Museum, dat huist in de voormalige Schacht XII. In een fabelachtig groot fabrieksdecor, het ketelhuis waar vroeger de energie voor de hele Zollverein-site werd opgewekt, krijgen we tussen verroeste ketels en donkere plafonds de mooiste nieuwe designontwerpen gepresenteerd. Het parcours is aanstekelijk en gevarieerd opgebouwd, van dagelijkse gebruiksvoorwerpen zoals Alessi-keukengerei, rugzakken en koptelefoons, tot lichtarmaturen en ski’s. We sluiten de dag af met een voortreffelijk diner in Casino. Dat restaurant huist in een al even stoer betonnen industrieel decor, de tafeltjes staan opgesteld rond een oude reuzefabrieksoven van AEG. Deze hippe plek lijkt zo weggeplukt uit een wereldstad als New York of Parijs. Dit moet een van de beste restaurants van de regio zijn, in een van de spectaculairste locaties van het Ruhrgebied.
Het Ruhrgebied is veel méér dan enkel industrie. Dat merken we de volgende dag als we per trein naar Mülheim sporen aan de oever van de Ruhr-rivier. Langs de stroom fietsen we naar de Aquarius-watertoren, waarin nu het watermuseum huist. Terwijl we het fietspad over een oude spoorlijn volgen door de volkstuintjes, maakt de stedelijke omgeving plots plaats voor akkers en boomgaarden, en uiteindelijk bereiken we Margarethenhöhe. Over een verrassing gesproken! De wijk is een van de mooiste ‘Siedlunge’ of tuindorpen in het Duitse kolengebied. De arbeiderswijk werd tussen 1909 en 1938 opgetrokken door Margarethe Krupp, weduwe van staalbaron Friedrich Alfred Krupp. Ze wou haar bedienden en de lokale mijnwerkers die een beperkt inkomen hadden, toch de kans te geven in een mooi huis te wonen. We rijden de hellende straatjes in en kijken onze ogen uit op de prachtige woningen in Engelse cottagestijl, vaak begroeid met klimop en stokrozen. Vlakbij Margarethenhöhe ligt het Grugapark, een kleurrijke botanische tuin. Recht in het hart van het vroegere industriegebied beland je tussen rozenperken, wilde plantenweides in terrasvorm, een medische kruidentuin, een moestuin en een tropische plantenkas, een grote vijver en zelfs een Alpenlandschap met waterval. Je vindt hier ook één van de fantastische huizen van de beroemde Oostenrijkse architect Hundertwasser. Ideaal om even te relaxen en loom te genieten van de late middagzon.
Ook op onze laatste fietsdag staat er weer een treinrit op het programma, die ons deze keer naar Zeche Zollern voert. Dat mijncomplex is gebouwd in Jugendstilstijl en heeft ook een museum gewijd aan mijnbouw. Maar het is schitterend weer en dus willen we vooral buiten zijn vandaag. Algauw rijden we we weer langs de Industriekultur-fietsroute die ons via het Bergbau Museum in Bochum en langs het groene Westpark naar een bijzondere attractie voert. In Gelsenkirchen staat helemaal boven op de 600 meter hoge mijnterril van de Halde Rheinelbe een kunstwerk: de 105 meter hoge ‘Himmelstreppe’ of hemeltrap, het lijkt wel een hedendaagse piramide. We beklimmen de tredes naar de top, en boven wachten grote blokken massief beton die richting blauwe hemel reiken. Voor ons strekt het landschapspark Mechtenberg zich vredevol uit in de zon, en trekt een boer in z’n tractor diepe voren in het landschap.
Op zoek naar nog een laatste vergezicht fietsen we richting het Nordsteinpark, alweer een fraai gerenoveerd stukje industrieel erfgoed. Helemaal op de top van de 83 meter hoge Nordsteintoren, die bij de schachtbok van een vroegere kolenmijn staat, troont Hercules van Gelsenkirchen. De reusachtige sculptuur met blauwe baard is een ontwerp van kunstenaar Markus Lüpertz, neergezet voor het Culturele Hoofdstadjaar. Hercules is 18 meter hoog, 23 ton zwaar en kijkt als een rots in de branding uit over het Ruhrgebied. Met de lift zoeven we naar het dakterras. Op de bovenste verdieping waait een felle wind en je hebt beter geen hoogtevrees. Maar het uitzicht is bijzonder spectaculair, en biedt een oneindig panorama op de wijde omgeving. Vanuit dit vogelperspectief lijkt het alsof de natuur het honderden jaren oude industrielandschap weer traag aan het inpalmen is. We vinden dat een geruststellende gedachte.