Staande op de vierduizend jaar oude ruïnes van Las Aldas wordt ineens alles duidelijk. Op dit geweld, op deze natuurkrachten moesten onze voorouders een antwoord vinden. Op de vervaarlijk deinende zee beneden ons, op de gortdroge kustvlaktes achter ons waar niets wil groeien - kaal is het er, leeg en heet. Water, daarover gaat het leven en water, daarover gaat dit verhaal.
Ja, ook toen we nog door het binnenland van Noord-Peru trokken, een week of wat geleden. Aan water geen gebrek, daar in de Andes, maar liever niet op de plek waar je je voorouders wilt bijzetten. En wat deden de Chachapoya, de wolkenmensen? Zij bouwden hun chullpas, hun grafhuizen, onder overhangende rotsen hoog tegen de wand zoals bij Revash - angstaanjagend en indrukwekkend tegelijk!
Nog zoiets onwaarschijnlijks: de manier waarop de indianen landbouw bedrijven, door tegen onmogelijk steile hellingen terrassen aan te leggen en deze te bevloeien via een ingenieus stelsel van irrigatiekanalen - een eeuwenoud systeem, nog steeds in gebruik. Ook gezien: de rituele Incabaden bij Atuén, hoog in de bergen, en Cumbemayo, een met wiskundige precisie aangelegd kanaal, verborgen achter een fantastische, natuurlijke toegangspoort - water, daar gaat het over!
Vergeten we dan niet iets? Jazeker. Hoe we op weg naar Atuén de Masked Trogon zagen, met zijn rood en zijn groen en zijn fantastisch getekende staart - dat zoiets bestaat?! De avond dat wij, starend naar de Gocta Falls, van een pisco sour genoten terwijl boven ons de Melkweg verscheen. Het beeldje van die blinde priester in het Museo Huacas de Moche - zijn hoofd in een knik, de vingertoppen tegen elkaar, de ogen blind inderdaad, maar zo sprekend. En o ja, zoals de fregatvogels - mijn eerste - stil hingen in de wind, hoog boven de kliffen van Puerto Eten. Ja, dit is vrijheid.
Ons avontuur in het noorden van Peru begint in de Gocta Lodge - speciaal gebouwd om vanaf het terras naast het zwembad te genieten van het weergaloze uitzicht op een verticale rotswand. Vandaar storten zich de Gocta Falls naar beneden, met 771 meter de op twee na hoogste waterval ter wereld. Maar eerst lopen we naar de voet van de waterval, over een rotsig pad, nu eens omhoog dan weer omlaag, op een hoogte van 1700 meter en dat bij een luchtvochtigheid van 100 procent! Ploeteren dus en het is dan ook met gevoelens van dankbaarheid dat wij anderhalf uur later plaatsnemen onder de watersluiers die aan de voet van de waterval alle kanten opstuiven. Heerlijk!
Het is onder de Gocta Falls dat we voor het eerst kennismaken met wat Peru typeert. Het is een reuzenland - niets is hier klein en petieterig, alles is een maatje groter en verloopt heftiger. In het land van de Chachapoya-indianen - de wolkenmensen, zo genoemd omdat zij zich rond 800 na Christus in de nevelwouden op de oostelijke flanken van de Andes vestigden - volgen de voorbeelden elkaar snel op. Dag twee brengt ons naar Kuélap, je kunt gerust zeggen het Machu Picchu van het noorden maar dan zonder die horden toeristen. Met wat Peruanen dwalen we door de citadel bovenop een in de mist gehulde berg, een schier onneembare stenen vesting en dat in een land waar de boeren nog in lemen hutten wonen. Een bouwkundig meesterwerk, alleen al de tempel in de vorm van een omgekeerde kegel.
Maar echt te stuiteren van opwinding staan we als we oog in oog staan met de grafhuisjes van Revash. Eerst is er de wandeling erheen, over een smal bergpad langs loodrechte rotswanden, met rechts een vallei die weer overgaat in andere valleien, en aan de overkant de onmogelijk steile akkertjes waarop de campesinos hun papa’s verbouwen, hun aardappelen. En dan helemaal op het einde van de tocht, daar waar de vallei haar ruimste blikken biedt, daar, in die suizende ruimte, bouwden de Chachapoya hun chullpas, hun grafhuisjes. Zo wisten zij zich, in dit barse land, beschermd door hun voorouders!
Nog steeds worden met enige regelmaat grafhuisjes ontdekt en sarcofagen, vaak leeg gehaald door huaqueros - grafrovers. Maar niet in 1997 toen hoog boven het Laguna de los Condores, in de buurt van het Spaans aandoende Leymebamba, tientallen chullpas werden gevonden - grotendeels intact. In het museum dat speciaal voor deze vondst is gebouwd, zien we wat de Chachapoya hun overledenen zoal meegaven in het graf. De meeste indruk maken de mummies die ons vanachter het glas van de klimaatruimte aanstaren. Sommigen hebben zo te zien in wanhoop hun handen voor het gezicht hebben geslagen. Ronduit aangrijpend.
Normaal gesproken zouden we bij het museum hebben overnacht maar Casa Mallqui is om familieredenen gesloten. Zo belanden we bij toeval in Kentitambo, het hotel er tegenover. En laat dat nou een perfect adres zijn, met drie bungalows in het groen, een café waar ze echte cappuccino serveren en een restaurant waar ze een mooie rode wijn op tafel zetten. Dat niet alleen trouwens, ze weten ook hoe ze een causa moeten maken - één van de aardappelgerechten, met avocado, tonijn en tomaat. Toen zich vervolgens ook nog de little woodstar liet zien, de op één na kleinste kolibrie ter wereld, wisten we: we zitten goed!
Onderweg naar Cajamarca en later, richting kust, wordt het eens te meer duidelijk: Peru is een land zonder maat, waar water een zorg is, een zegen en een vloek tegelijk. De afdaling naar de kloof van de Rio Maran͂on is niet alleen duizelingwekkend, van 3600 meter omlaag naar 900 meter en daarna weer een heel eind omhoog. Nee, van de vochtige nevelwouden beland je zomaar in een semi-aride klimaat waar de cactussen bloeien. En ook hier zijn ze niet veilig voor de verwoestende kracht van het water, getuige de nieuwe brug die ze aan het bouwen zijn, de vorige werd tijdens een vloedgolf weggevaagd.
Het tweede deel van onze reis speelt zich af langs de kust. Een gortdroge streek waar niks wil groeien maar waar toch een reeks van precolumbiaanse culturen kon ontstaan. En als je ziet wat die hebben nagelaten … hele piramides, vaak op weergaloze plekken, hoog boven de bodem van de vallei, groen van vruchtbaarheid - beeldschoon. Om nog maar te zwijgen van de inhoud van een aantal ongeschonden graven - het aardewerk, de kleding, de parafernalia van de macht zoals kronen en scepters en neusringen, van goud en zilver en zo rijk! Maar daarover later. Eerst ontvluchten we het hete en stoffige Chiclayo om ons aan het strand van Pimentel te vermaken.
Daar maken we kennis met onze eerste ceviche, het nationale gerecht van Peru. Net als wij het strand op slenteren, sleept Jacob Mendoza, een gespierde vent van in de veertig, zijn caballo de totora aan wal, zijn paardje van stro. Het zijn eenmansvaartuigjes van stro waarmee al duizenden jaren langs de kust van Peru wordt gevist - op aardewerk van de Moche figureren ze al. Voor twintig sol mogen we zijn guitarra kopen, een kraakbeenvis uit de familie van de haaien en volgens Jacob dé vis voor een ceviche. ‘Die man daar’, hij wijst naar een bezig type verderop, ‘kan hem voor je klaar maken. En dan kun je hem bij restaurant Mary opeten.’ Aldus geschiedde en zelden, nee, nooit aten wij een frisser gerecht dan deze in limoen gegaarde vis. Of het moet een zoute haring zijn geweest!
De belangrijkste ontdekking van deze reis door het noorden van Peru doen we in het museo Tumbas Reales de Sipan. Daar maken we kennis met de Berggod en ineens begrijpen we het - de Berggod, natuurlijk aanbaden de Moche en andere culturen hem want waar komt het water vandaan, uit de bergen! Voor de Berggod was geen offer te groot en zo dwalen we langs vitrines vol gouden en zilveren voorwerpen, langs aardewerken stijgbeugelpotten waarin de Moche hun cultuur vastlegden - ja, een vergelijk met de schilderkunst uit de Lage Landen is zeker niet overdreven, zo groot is de zeggingskracht van deze kunst. En hoe dosten de priesters/heersers/halfgoden zich uit? Met gouden hoofdtooien in de vorm van een halve maan, en maliënkolders vol belletjes die bij elke stap van de heerser klingelden, en neusringen voor de mond - de indruk die dat moet hebben gemaakt, de heerser sprekend zonder dat je ziet waardoor!
Hoe ver de verering van de Berggod ging, leren we bij het bezoek aan de Huacas de Moche, de tempels van de zon en de maan, bij Trujillo. Maar eerst trekken we nog de vallei van de Laquipampa in, met zijn droog tropische bossen en daarbij behorende zeldzaamheden als de Pava Aliblanca - nee, niet gezien maar wel gehoord! Net als een zwerm roodkoppagegaaien en de Chilala, gids Marcos trakteert ons nog op een liedje waarin dit lichtbruine vogeltje de hoofdrol speelt. Helemaal achterin de vallei tot slot, op drieduizend meter hoogte, komen we in aanraking met de inwoners van het dorp Incahuasi - Can֮ari-indianen die ooit door de Inca’s vanuit Ecuador hierheen zijn gehaald. Verlegen kijken we elkaar aan, verbaasd dat de ander bestaat.
Water, daarover gaat dit verhaal. Het bezoek aan de Huaca de la Luna, de tempel van de maan, maakt dat op gruwelijke wijze duidelijk. Eens in de zoveel jaar wordt Peru getroffen door een verandering in de zee- en luchtstromen, door El Nin֮o, zich uitend in enorme wateroverlast. In vroeger tijden heette het dat de Berggod ontstemd was en om hem te kalmeren brachten de Moche rituele offers, bloedoffers. Onderaan een huizenhoge muur, aan de voet van de tempel, is nu nog te zien wat dat betekende. Metershoge reliëfs tonen krijgsgevangenen met een touw om de nek, op weg naar de plek waar zij zullen worden gekeeld. En helemaal boven in de tempel is de plek vanwaar de priesters/heersers de bloedbeker aan den volke beneden toonden, om te laten zien dat het hen ernst was. Water, inderdaad, gaat over leven en dood.