Daar staan we dan, op een piepklein station in de Centovalli vallei. De hittegolf die al enkele dagen in Europa heerst heeft ook, of juist, Ticino bereikt. We staan onderaan de berg, om 9 uur 's morgens en in de schaduw, maar we zijn nu al bezweet. De zware rugzak helpt niet echt mee (waarom heb ik ook alweer mijn iPad meegenomen?). 1000 meter stijgen, met soms een hellingshoek van 43°, zegt onze wandelapp. We kunnen er ons nog weinig bij voorstellen. Aan de hitte daarentegen is niet te ontkomen. Vriendin Paulien en ik kijken elkaar aan: Lopen dan maar!
We ploeteren omhoog, door een herfstachtig tafereel van tamme kastanjebomen, die al enkele van hun bladeren hebben verloren. Vreemd, voor half augustus, maar oh zo mooi. Sloffend door de knisperende blaadjes komen we al snel in een eerste dorpje. Het is een pittoreske verzameling huizen genaamd Lionza. De huizen zijn van steen, de daken zijn van steen. Alles lijkt van steen. Het blijkt typerend voor de streek, want alle dorpen die we nog gaan tegenkomen zijn op dezelfde manier gebouwd. Zo ook de hutten. Hoe de huizen blijven staan, met de enorme steenplaten op de daken, is voor mij nog steeds een raadsel
Lang kunnen we niet blijven hangen, er moet gelopen worden. De berg op. De context-loze hellingshoek uit de app begint realiteit te worden: 43° betekent grote stappen en steile paden. Ik begin mezelf af te vragen of ik niet wat beter had moeten trainen thuis, waarom mijn kuitspieren zo kort zijn en of ik die iPad nog ergens kan lozen? Niks waar ik nu iets aan kan doen, dus we ploeteren voort.
Vol trots (en zand en zweet) komen we aan op de bergkam, het is nu niet ver meer naar onze eerste slaapplek. We worden verwelkomd met een uitzicht op de Centovalli, waar we zojuist uit omhoog geklommen zijn. Nog maar 500 meter lopen. De stenen gebouwen van rifugio Corte Nuovo zijn al in zicht.
We komen rond het middaguur aan bij de onbemande hut. Onbemand, want er is geen huttenwaard die je incheckt, voor je kookt of alles regelt. Maar het is bovendien letterlijk onbemand: er is helemaal niemand, en dat blijft zo. We zijn alleen op onze berg, met onze berghut. Alsof we de enige twee mensen op aarde zijn. Diep beneden dansen de lichtjes van Locarno, steeds feller tegen de zwarte nacht afstekend.
Om 5:30 staat de wekker. De wandeldag die ons te wachten staat is lang. Met het warme, benauwde weer is onweer geen uitzondering. We willen dus op tijd in de volgende hut zijn. In stilte pakken we onze tassen in. Het kleine lampje in de hut en onze hoofdlampjes als enige licht. Buiten is de zon nog niet te zien. We werken, met enige afkeer, een pastagerecht met tomatensaus naar binnen. Ontbijt is er niet, dat zijn we vergeten, en eten moeten we toch.
Het begint al een beetje licht te worden wanneer we onze eerste stappen op het pad zetten. We moeten 990 m. dalen en 1160 m. stijgen. De gedachte hieraan beangstigt me, kunnen mijn voeten dit wel aan? Zullen ze weer gaan ontsteken? Ik duw de gedachtes naar de achtergrond en focus me op het pad. Een knalrode zon gluurt langzaam door de naaldbomen. Uitgebloeide Alpenroos-struiken versieren de bodem. Hoe mooi moet het hier zijn wanneer ze bloeien, bedenk ik me.
Ticino is een minder bekend kanton van Zwitserland. Het heeft niet de gletsjers en imposante 3- en 4-duizenders van het Berner Oberland of Graubünden. Wél veel zon én een heerlijke Italiaanse saus over de Zwitserse georganiseerdheid.
De afdaling van bijna 1000 meter lijkt eindeloos te duren. Waar we normaal 2 uur over zouden doen, doen we er hier 3,5 uur over. Het pad is zo steil dat we simpelweg niet snel kunnen afdalen. We moeten oppassen met elke stap die we zetten. Mijn knieën kraken bij de zoveelste enorme afstap. Eindelijk beneden halen we opgelucht adem, we hoeven nu “alleen nog maar” dezelfde 1000 meter omhoog te lopen...
We steken een diep uitgesleten rivier over en beginnen stilletjes aan onze klim, waarbij we al snel Comologno inlopen. We besluiten in de schaduw van een kapelletje te lunchen, onze voeten even rust te gunnen en ons moraal te zoeken. Alle drie succesvol. Het resulteert wel dat we op het heetst van de dag op de kale noordhelling omhoog moeten lopen. De zon brandend op onze kuiten. De vele fonteintjes en waterpunten die we overal tegenkomen maken het dragelijk. Elke keer dopen we er onze petten en armen in, op zoek naar kortstondige verkoeling. En door.
Met gerommel op de achtergrond stappen we de vallei uit, een open veld op. Het onweer klinkt in de verte maar het maakt nu niks meer uit: we zien onze hut, Capanna Alpe Salei, al liggen. Nog geen 100 meter van ons vandaan.
De huttenwaarden van de kleine hut groet ons vriendelijk. 12 tot 14 man kan er slapen, en die knusheid en gezelligheid voel je meteen. Een wereld van verschil met de enorme berghutten in de rest van de Alpen. Maar dat merkten we eigenlijk al op de paden: in Ticino kun je nog echt alleen zijn.
We mogen “uitslapen” en kruipen om 7 uur aan de ontbijttafel. Een heel verschil met gisteren. Geen pasta met tomatensaus maar een heerlijke plank vol met fruit, kazen, chocola en cake. Vol en voldaan pakken we de laatste spullen van onze tas in. We hebben een rustigere dag vandaag want we gaan met de gondel, die vlakbij de Capanna stopt, naar beneden. Ook vandaag is er onweer voorspeld, maar ditmaal vroeger op de dag. De huttenwaard adviseert ons om de tocht iets in te korten “You will not make it in time.” We nemen het advies van harte.
Het kleine liftje brengt ons 1000 meter naar beneden, naar het plaatsje Zott. Daar lopen we een paar makkelijke meters op asfalt voor we een vallei insteken. We komen een paar verdwaalde huizen tegen wanneer we het pad langs een zachtjes kolkende rivier omhoog volgen. Het hele tafereel is prachtig en ik vraag me af hoe het is om hier te wonen.
Het tweede deel van de klim gaat me minder makkelijk af. De open velden, vol met wuivende grassen, dansende vlinders en een verdwaalde jeneverbesstruik, zijn naast een mooi gezicht ook bloedheet. Ik geniet en verpieter tegelijkertijd. We komen al snel boven de boomgrens uit en de zon blijft branden tot we het hoogste punt bereiken.
Op de pas eten we nog wat calorieën bij voor we aan de afdaling beginnen. Heel veel tijd hebben we daar niet voor: donkere wolken schuiven langzaam ons gezichtsveld binnen. Het duurt niet lang of ze hebben de bergkam bereikt waar onze pas zich bevindt. We besluiten snel naar beneden te gaan. Nog 300 meter afdalen tot de hut. We beginnen met goede moed, maar wanneer het daadwerkelijke gedonder begint zakt het ons in de schoenen. Shit.
Wachten we hier? In de flank van de kam? Of dalen we af? Afdalen, onder de boomgrens komen, is altijd de betere optie en we zetten het op een lopen. Gestrest rennen we langs het meer wat we al zo lang op de kaart hadden zien liggen. Vanochtend droomden we er nog van om hier een duik te nemen. Nu denk ik er geen twee keer over na. Ik wil naar de hut.
Daar komen we gelukkig nog geen 20 minuten veilig en droog aan en worden hartelijk begroet door de hosts Tommy, Lotti en Nadia. Drie vrijwilligers die Capanna Alzasca een week lang runnen. Ze komen hier al zes jaar elke zomer een week helpen. We worden naar onze bedjes gewezen. Ook hier kunnen maar 12 mensen overnachten. En het pronkstuk van de hut: een douche met openslaande deuren zodat je kunt douchen met uitzicht op de bergen.
Frisgewassen en voldaan plof ik op de houten banken van de hut neer. Ik krijg een kop thee in mijn handen gedrukt. Buiten barst het los met hagel en nog meer gedonder. Waren we een half uur later bij de hut geweest, dan waren we nu zeiknat. Ik kijk naar Nadia, die in de open keuken iets heerlijks aan het klaarmaken is. De andere gasten stromen ook langzaam binnen voor het avondmaal.
Het is niet koud, ook al is het vroeg, en de lucht is een prachtige kleur lila. Vandaag is alweer onze laatste dag, we hoeven alleen nog maar af te dalen. Ik krijg al een beetje heimwee naar het avontuur dat nog niet eens helemaal achter ons ligt.
Ons moraal is hoog, we kletsen wat af terwijl we het mysterieuze naaldbos inlopen. Het eerste deel van de route is makkelijk. Het pad daalt zachtjes en brengt ons langs verscheidenen stenen huizen. Ze lijken onbewoond, maar niets is minder waar: al jodelend komen er twee herder omhoog met een kudde van 30 geiten. We kijken het tafereel glimlachend na.
Verder afdalen, het pad wordt steeds steiler, zoals we hem inmiddels wel kennen. De grote stenen traptreden lijken niet gemaakt voor mensenbenen. Veel te hoog. De twee wandelstokken die ik in de grond onder me kan planten, zijn een godsgeschenk voor mijn knieën. Het dal onder ons, waar we tussen de bomen door een glimp van opvangen, komt steeds dichterbij. En dan, na 100-en tredes is het eindelijk zover: we hebben het gered. De lange hangbrug over de rivier is nog het enige obstakel tussen ons en de bushalte. De vlakke weg is een zegen voor onze voeten.
We klappen onze stokken in en ploffen neer op het ijzeren bankje onder de overkapping van de bushalte. Over 10 minuten is hij er. Dan is het voorbij. Of eigenlijk is onze wandeltocht dat al. Ik scrol nog eens door alle foto's die ik genomen heb en bedenk me hoe bijzonder het was dat we bijna niemand tegenkwamen op de paden. De natuur helemaal voor ons alleen. Ik moet hier nog eens terugkomen, besluit ik. Maar dan zonder iPad.
Ik ben Josien en ging als kind in de draagzak al mee op huttentocht. Inmiddels loop ik zelf en kan ik het niet meer uit mijn leven wegdenken. Na het hiken van de Pacific Crest Trail in Amerika realiseerde ik me dat ik andere vrouwen wil inspireren om ook (solo) op pad te gaan. Dit doe ik met mijn blog www.shehikesalone.com en mijn instagram @shehikesalone