Een 8-daagse fietstocht door Wallonië, over stille weggetjes, jaagpaden en ex-spoorlijnen. Tongstrelend, CO₂-vriendelijk, via acht hoogtepunten en goed voor een mini-cursus Frans, maar ook… een tegenvaller.
“Kijk!” zegt Ben, wijzend naar het zonlicht dat gefilterd door een tiental platanen in duizend gouden vlekjes op de Place de l'Yser valt. Een plein in het hart van Luik, in de multiculti-volkswijk Outremeuse, op een eiland in de Maas. Na 8 dagen fietsen door Wallonië zijn we hier gaan zitten, op het terras van café Randaxhe.
“Áh messieurs, bien pédalé?” vraagt een jongeman met een snor. Kennelijk onze ober die, voordat we twee Blanche de Liège bij hem kunnen bestellen, eerst wil weten waar wij hebben gefietst en wat les temps forts waren. De hoogtepunten.
“Nou… de start was in Brussel”, steek ik van wal. “Vanaf het station zijn we naar de Grote Markt gereden. En daarna de stad uit, via de Kunstberg, het Koningsplein, de Naamsepoort en het Ter Kamerenbos. Richting Waterloo.”
“Áh, waar Napoleon zijn laatste slag verloor”, weet Snorremans.
“Jazeker. En precies daar troffen wij nu een heuvel aan, 226 treden hoog. Met aan de voet een museum, Mémorial 1815, met onder meer een 4D-film en een 110 meter lang panoramaschilderij. En op de top een grote leeuw, 28.000 kilo zwaar en gemaakt van omgesmolten kanonnen.
Ben: “Ons eerste hoogtepunt. En Waterloo zelf was goed voor een bord ravioli met garnalen, een glas Triple Blond de Waterloo en een warm bed.”
Het idee van de reis was vrij spontaan ontstaan. In een kringloopwinkel had ik een reisgidsje Belgique et Luxembourg gevonden. Stijlvol uitgevoerd, 730 pagina’s dik en 50 jaar oud. En nog maar net thuis, bladerend door de gids, belde Ben op, met wie ik 40 jaar geleden in dezelfde klas zat. “Zin om iets leuks te doen?” vroeg hij. “Een dagje Brussel? Of Luik?” Waarop ik reageerde met: “Of allebei, en dan daartussen een fietstocht, nu in de herfst, zodat we Wallonië voor onszelf hebben.” En die tocht hebben we zojuist gemaakt, maar dan niet via de kortste weg.
“Áh, en na Waterloo?” vraagt Snorremans, starend naar een luidruchtig trio aan een tafeltje iets verderop.
“Kwamen we via de Abdij van Bois-Seigneur-Isaac uit bij het Brussel-Charleroi-kanaal, waarlangs we zuidwaarts zakten. Over een jaagpad langs Waalse knollen, tochtige dikbilkoeien en een gigantische scheepslift − het Hellend Vlak van Ronquières – tot bij de kruidenier van Gouy-lez-Piéton. Een aimabele man van wie we twee plastic regenhoesjes voor onze zadels kregen. Zomaar.”
Ben: “En twee bananen.”
“Waarna ik op mijn mobieltje bij Google Maps ‘fietsen van Gouy-lez-Piéton naar Thuin’ intikte.”
“Oh-lá-lá, Thuin!”, verzucht Snorretje. “Petite ville pittoresque aan de Sambre, bien situé op een heuvel en bekend om zijn hangende tuinen en het Belfort. Werelderfgoed.”
“Hoogtepunt 2. Met aan de voet: het Relais de Haute Sambre, een Fiets Welkom-adresje, waar de fietsen mee naar de kamer mochten.”
Ben: “En met − alleen al als voorgerecht − garnalenkroketjes en een salade met gegrilde geitenkaas en honing.”
“Vanaf Thuin loopt er een RAVeL – een fietspad over een vrijwel verdwenen spoorlijn – naar Chimay.”
“Áh oui Chimay, fameus dankzij la bière trappiste dat daar wordt gebrouwen”, weet Monsieur Moustache, knipogend naar zijn collega, die nu solo het complete terras van drank voorziet.
“Ja, maar eerst kom je nog door het stadje Beaumont, waar Picardisch wordt gesproken. En met een toren en stadsmuren uit de middeleeuwen, en op de Grote Markt het kasteel waarin Napoleon een nachtje sliep, op weg naar Waterloo. En oui-oui, daarna duikt Chimay op. Ook weer met een abdij, een kasteel en een Grote Markt.”
Ben: “Plus: restaurant La Charlotte. Voor une très belle expérience gastronomique. Met als toetje − geserveerd door de moeder van de kok, die vloeiend West-Vlaams spreekt − pain perdu (wentelteefjes) met karamel- en amandel ijs. Hoogtepunt drie.”
“Ook de volgende dag rolden we over een RAVeL. Over zo’n ex-spoorlijn met nauwelijks hoogteverschil. Dan weer door een dampend vergezicht, met daarin zowel biddende buizerds als hijgende herten, dan weer door levende tunnels van groen, geel en goud. Fluitend regen we zo Chimay, Mariembourg en Hastière aan elkaar. Mariembourg is een vestingstad, rond 1540 gebouwd in opdracht van Maria van Hongarije, de zus van keizer Karel V. Maar, eerlijk is eerlijk, daar zie je niet veel meer van.”
“Staat daar ook niet de brouwerij waar Super des Fagnes wordt gebrouwen?” wil onze werkschuwe vriend weten.
“Jazeker!”, weet Ben. “En die heb ik ook besteld. Samen met een forel in roquefortsaus, maar pas in Hastière.”
“Een dorpje in de Maasvallei, pakweg tien kilometer onder Dinant. Wie graag vlak fietst, kan vanaf hier noordwaarts. Of over de Maasroute via Dinant en Namen naar Luik, waar de trein naar Maastricht wacht. Of via Namen naar Charleroi en dan terug naar Brussel. Maar e-bikers of liefhebbers van reliëf − zoals wij – kunnen rustig verder zuidwaarts, richting Bouillon.”
“D'accord, maar wat was die dag het hoogtepunt?”
Ben: “Voor hem dat hert, voor mij de forel.”
“Vanuit Les Heures Claires, de knus-chique B&B van Sylvie, Bernard en hun scheel kijkende hond Lia, reden we langs de Maas tot in Frankrijk. Om via Givet − een stadje van niks − weer terug in Wallonië te keren, trappend naar Felenne en Gedinne. Waar we Hotel-Restaurant de la Poste als pauzeplek tippen. Alleen al voor de muziek: van Amour Perdu van Adamo tot Le Plat Pays van Jacques Brel. Ietwat ontoepasselijk, omdat onze weg door de Ardennen golfde. Van uitzichtpunt naar uitzichtpunt...”
“Áh, points de vue? Over de kronkelende Semois dan zeker?” gokt Snorremans. “Bij Rochehaut over Frahan, zo’n plaatsje als uit een prentenboek, en daarna bij Bouillon, over de Tombeau de Géant − het Graf van de Reus − of over Bouillon zelf, gekroond met het kolossale kasteel van Godfried, de legendarische kruisridder.”
Ben: “Hoogtepunt 5. Waar die avond in Le Cozy, een charmant krakend huiskamerhotel, hertenbiefstuk gesmoord in Godefroy Rousse met stoofperen op het menu stond.”
“Et alors?” vraagt De Snor, waarna hij naar het turbulente tafeltje iets verderop − twee jongedames en een dito man, die blijkbaar ook dorst hebben − roept: “Oui-oui, calme-toi!”
“Wij willen graag twee Blanche de Liège bestellen”, zegt Ben.
“Mais non, ik bedoel: en toen?” lacht de stagnerende kelner.
Denkend ‘Onze ober is een hork!’, hoor ik mezelf zeggen: “Vanuit benevelde sprookjesbossen klonk er af en toe een knal. Het was zondag en in het najaar is dat jaagdag in Wallonië. Toch wisten we, trappend tussen lila grasklokjes en uitzichtpunt nummer zoveel, Bertrix kogelvrij te bereiken, een stadje met een leisteenmijn en Le Studio Bar. Een tof café, thuisbasis van een zanglustige wielerclub en...”
“Plus amusant dan dit?” reageert Snorremans geschrokken.
“Bijna zo leuk”, sus ik. “Waarna we, via de kermis van Ochamps − met welgeteld drie attracties – uitkwamen in het dorp Libin. Waar ik, toen ik langs een huis met een open raam fietste, Willy DeVille Come a little bit closer hoorde zingen. Juist toen er in dat raam een mooie vrouw verscheen, met een glimlach waar Mona Lisa een puntje aan zou kunnen zuigen. ”
‘’Et alors?” vraagt Monsieur Moustache nogmaals, waarbij hij weer een kalmerend gebaar maakt naar het trio verderop.
“Toen verder niks. Al was dit toch wel hoogtepunt 6.”
“Áh oui, in de Ardennen duiken al eeuwenlang sorcières op. Heksen in de gedaante van een mooie vrouw die mannen de dood in lokken.”
“Hoe dan ook, wij kwamen veilig aan in Poix-Saint-Hubert, een hoogbejaard gehucht aan de Lomme, met een klein stationnetje.”
Ben: “En een hotel-restaurant waarvan de menukaart forellenmousse met eendenborst als voorgerecht beloofde.”
“En gisteren doorkruisten we het Famenne-Ardenne Unesco Geopark. Een mondvol voor het stroomgebied van de Lesse, de Lomme en de Ourthe. Erfgoed met uitzonderlijke karstverschijnselen. Via het kasteel van Mirwart…”
“Áh, een van de plus beaux villages de Wallonie!”
“Eh, juist… en zo kwamen we uit bij de Stenen van de Duivel in Forrières. Zes enorme keien die de duivel daar heeft verloren. Onder de zwaarste ligt, zo wordt verteld, een schat en die is voor degene die de kei kan optillen. Wat ons helaas niet is gelukt.”
“C'est dommage.”
“In Marche-en-Famenne pikten we wel de RAVeL naar Durbuy op: 25 kilometer fietsroute, langs de grotten van Hotton en onder eiken en beuken, groot als kerktorens. Waarna we een topkamer kregen in Hotel-Restaurant Victoria. In Durbuy.”
‘Áh, ‘t kleinste stadje ter wereld!” jubelt de disfunctionerende garçon. “Laat me raden: hoogtepunt numéro sept? Met die stokoude huizen, rijk aan boetiekjes en brasserietjes. Samengeklonterd tussen een grote rotswand, een stoer kasteel en de fonkelende Ourthe.”
“De rivier die we vanochtend verder zijn gevolgd. Over RAVeL 5 langs de Ravenrots bij Bohon en het oude station van Liotte, daar waar de Amblève in de Ourthe stroomt en…”
Ben: “Langs de foodcar van Gwendoline, goed voor een broodje met Ardenner paté en ajuincompote.”
“En na de Valkenrots bij Esneux en de brug bij Thilff zagen we de Ourthe in de Maas verdwijnen. Hier in Luik, waar morgen onze trein vertrekt. Vanaf station Liège-Guillemins, het oogstrelende hoogstandje van de befaamde architect Calatrava. En nu hebben we nog een halve dag voor de 374 treden van de Montagne de Bueren, museum Le Boverie in het Paleis voor Schone Kunsten, de Place de Commissaire Maigret enzovoort. Hoogtepunt acht.”
“Formidable!” grijnst Snorremans, die eindelijk in beweging lijkt te komen. “Oh wacht, nog een laatste vraag: waren er ook revers? Tegenvallers?”
“Nee hoor.”
Ben: “Nou, toch eentje dan: als je in Outremeuse twee Blanche de Liège wil hebben, duurt het erg lang voordat die op je tafeltje staan.”
“Áh! Nou ik geloof dat die man daar de ober is. En ik moet nu gaan, mijn vrienden daar zitten al de hele tijd op mij te wachten. Ook wij hebben nog maar een halve dag voor Luik. Wij zijn via de Maasroute tot hier gekomen. Vanuit Givet, wat u een stadje van niks noemt. Au revoir messieurs!”
Wallonië kent tal van fietsroutes. Voor één dag of meerdere dagen (zoals de Unesco-fietsroute) en vaak uitgestippeld over (delen van) van het RAVel-netwerk: ruim 1400 km aan bewegwijzerd fietspad, veelal over jaagpaden en voormalige spoorlijnen, waarvan ook bekende internationale fietsroutes die door Wallonië lopen (zoals de Vennbahn en de Maasfietsroute).
Meer info over de vele routes, het RAVeL-netwerk, knooppunten en Fiets Welkom-adressen vind je op de site van VistWallonia.be.
Onze route (460 km)
Ook voor onze tocht van Brussel naar Luik hebben we gebruik gemaakt van het RAVeL-netwerk, maar daarnaast reden we over weggetjes die we vonden m.b.v. Google Maps en een ouderwetse kaart van papier (Michelin 534: Zuid-België). In totaal fietsten we 460 kilometer in 8 dagen, waarbij we sliepen in hotels en chambres d'hôtes. Brussel en Luik zijn vanuit Nederland goed per trein bereikbaar, ook met de fiets. En ook bij Waterloo, Thuin, Poix-St-Hubert en Durbuy is een station, waar je met je fiets op de trein kunt stappen.
Over de Vennbahn
Maar wat ook kan: een 6-daagse fiets-rondreis vanuit Zuid-Limburg. Dwars door de Belgische Voerstreek naar het Duitse Monschau en dan over de Vennbahn − een voormalige spoorlijn − tot in Robertville in Wallonië. En hierna weer terug via de Hoge Venen – het grootste Nationale Park van België – naar Zuid-Limburg. Over mooie fietspaden, desgewenst per e-bike, nooit meer dan 58 km per dag en compleet verzorgd door SNP Natuurreizen.