De trein naar Arles is een vakantietrein. Franse kinderen, op reis met hun ouders, tekenen het landschap dat voorbij flitst. En kibbelen om de mooiste kleurtjes stiften. Zijn ze ook op weg naar de Provence? Attention.. Er zijn mensen die waanzinnig worden van alle kleuren en het felle licht. We gaan fietsen door het land van Van Gogh.
Twintig kilometer van Arles vandaan ligt het dorp Maussane-les-Alpilles. Het zonlicht wordt er gefilterd door hoge platanen. De kalkstenen huizen zijn roomwit, de luiken lavendel of rozemarijn van kleur. Aan piepkleine tafeltjes op de stoep wordt een wijntje gedronken. Maussane-les-Alpilles ligt in de Vallée des Baux, tegen de zuidhelling van Les Alpilles aan. Deze 'Alpjes' zijn een 40 kilometer lange keten van kalkbergen, die zich als een grillige bergkam tegen de hemel aftekenen. De wijn komt van de omringende gaarden, net als de olijfolie. Op de markt liggen de olijven hoog opgestapeld, net als de geurende zeepjes en smeuïge kazen. 'Voor de picknick', zegt fietsmaatje Marjolein en koopt een piepklein stukje. 'Commént?!', vraagt Marjolein beduusd. 'Treize.' Dertien euro en dat is echt niet duur vindt de koopman voor dit gekwalificeerde streekkaasje. 'C’est quelque chose, hein?'
Achter de openslaande deuren van de ontbijtzaal van hotel Val Baussenc schittert het water. De mistral jaagt over het zwembad. 'Het voordeel van de mistral', vindt het meisje dat de jams, taarten, fruit en beleg aanvult, 'is dat de lucht straks weer glashelder is.' Niet dat dat nodig is om de hemelsbrede strook bergtoppen nog te zien. Die lijken heel wat, maar hoger dan 400 meter komen ze niet. Zes dagen zullen ze het decor vormen van onze fietstochten door de Provence.
Dag 1, naar Arles, is een relaxt tochtje. Door licht glooiend land dat is bedekt met een ratjetoe van plukken bos, olijfgaarden, mals hoog gras vol klaprozen, brem en statige cipressen. We fietsen ten zuiden van het Canal de la Vallée des Baux. Vroeger werd het water uit een bron aan de zuidkant van Les Alpilles via het Romeinse Aqueduc de Barbegal naar Arles geleid. We fotograferen de metersdikke aquaductbogen van top tot teen. Een ander aquaduct leverde waterkracht voor een graanmolen bij Fontvieille, de Moulin Alphonse Daudet.
'I thought you had díkes, no aquaducts', zegt een Amerikaanse vrouw die met haar man door Europa toert. Ze hoppen in een groepsbus van land naar land, en fietsen dan het pijltje op het gps-scherm achterna. 'We are in France now, honey', grijnst haar man. Ze vinden Europa fantastic. Easy going. En wonderful. Arles bijvoorbeeld, voorbij de sprankelend groene velden met druiven en olijven. 'Old city, only history.' De oude stad werd door de Grieken gesticht, maar kwam eeuwen later in handen van de Romeinen die een amfitheater, badhuis, forum en arena nalieten. En een necropool waar rijke Romeinen hun doden bijzetten. We slenteren langs de eeuwenoude sarcofagen die als opzij geschoven obstakels langs het pad dat naar een mooi kerkje leidt. Later werden er ook christenen in begraven, en nog weer later werden ze als trog voor het vee gebruikt.
We dwalen door de smalle stegen van Arles. Een onhandige missie met de fiets aan de hand. We lopen vast in een labyrinth van hoge, zandkleurige gevels, waar ook bootladingen toeristen voor opstoppingen zorgen op weg van het ene naar het andere Romeinse restant. Maar dan duikt het groenblauwe water van de Rhône op, breed stromend tussen strakke kades van beige kalksteenblokken die de felle zon weerkaatsen onder een korenbloemenblauwe lucht vol spierwitte wolken. Is dit het licht waar Van Gogh gek op was, maar ook gek van werd? Verderop, langs het Canal d'Arles Bouc, vinden we de zwart houten brug die hij schilderde toen hij in Arles woonde, tussen februari 1888 en mei 1889. Er voorbij strekt het moerassenlandschap van de Camargue zich uit. Spiegelend water, een dijkje, licht, warmte. Heerlijk! Op grote schaal wordt hier rijst verbouwd - 4% van de Europese rijstproductie (jaarlijks 70.000 ton) komt uit Frankrijk waarvan 90% uit de Camargue. Terug in Maussane is de zon al onder. We schuiven aan bij Brun, onder platanen vol lichtslingers. De vrolijke Brun-broeders toveren flinterdunne maar dikbelegde pizza's uit de houtoven.
Tarascon ligt aan de rand van een vruchtbaar landbouwgebied, geïrrigeerd door het Canal de Provence. De route begint met een klim richting bergdorp Baux, gevolgd door een kilometerslange afdaling door een prachtig bos. We eten een broodje op de stoep bij de bakker in St. Etienne-de-Grès, een dorp aan een oude Romeinse weg, de Via Domitia, tussen Italië en Spanje. 'Of Tarascon mooi is?', herhaalt de bakkersvrouw onze vraag. 'Het ligt tegen de Alpilles aan én op de vlakte van Crau. Dubbelmooi dus'.
De Crau-vlakte is een uitgestrekte, waterdichte vlakte, het enige steppegebied van West-Europa. Op en boven de natte graslanden leven zilverreigers en roze pelikanen, er grazen schapen, paarden en stieren en het hooi dat er geoogst wordt is het beroemde Crau-hooi, hooi met een keurmerk. 'C'est quelque chose, hein?'
Het leukst aan Tarascon is misschien wel het kasteel van de buren, Beaucaire, aan de overkant van de Rhône. Daar wordt al eeuwenlang de Foire de la Madelaine gehouden, ooit de omvangrijkste markt van het Middellandse Zeegebied, tegenwoordig opgeleukt met La Feria du Toto, waarbij Camargue-stieren door de straten gedreven worden zoals in Pamplona. Maar het kasteel van Tarascon vinden we ook niet mis. Het torent hoog uit boven de rivier, is opgetrokken uit roomwit kalksteen, heeft kleine raampjes en alleen wat rafels hoog bovenin de torens. Stil en onbewogen staat het daar. Maar dat Tarascons boegbeeld - de opschepperige, dikke Tartarin, in het leven geroepen door schrijver Alphonse Daudet - op leeuwenjacht naar Algerije ging omdat hij in Tarascon het avontuur niet kon vinden, snappen we wel.
In Fontvieille, zo'n elf kilometer fietsen naar het zuiden, is meer leven. Maar dat zal ook met het tijdstip te maken hebben (volle terrassen), met het verscholen kerkje (prachtig!) én met de 'chien méchant' die Marjolein op de schoot van de buurman ontdekt en meelebbert van zijn lavendel-ijsje. Het middeleeuwse Fontvieille was een dorp van steenhouwers die rond de 'Oude Fontein' (vieille fontaine) woonden midden tussen hun steengroeven. Platanen vormen erebogen, er gaan biertjes rond op de terrassen, de zon ketst af op het kalksteen. Even buiten het dorp, bovenop een heuveltopje, fietsen we langs de Moulin d'Alphonse Daudet, tegenwoordig opgeleukt met een museumpje, gewijd aan Alphonse Daudet. De molen maalde vroeger zo'n 4,5 ton bloem per dag, genoeg om de toen 12.500 inwoners van Arles van brood te voorzien. We laten ons tot in Maussane van de heerlijke heuvel rollen.
Het scheelde níets of we waren in het zwembad gedoken. Maar dat hadden we dan vóór de croissants, taarten en fruityoghurt moeten doen. En die hebben we vandaag nodig, maken we onszelf wijs, voor de klim naar Baux, hoog op een uitstekende rotskam. In een grote bocht trappen we op het bergdorp af, als een magneet aangetrokken door het decor van zandkleurige rotsen, felgele brem, diepblauwe lucht, dikke wattenwolken. De klim wordt een non-stop stop-foto!-ritje. Baux bóven de gele brem, Baux tussen de gele brem, Baux zonder brem. Baux. Een klontersaus van huisjes uitgegoten over een grillig stuk rotsvlees.
Het bergdorp ligt in de Vallei van Enfer. Gisteren - voor de afwisseling maakten we een wandeling - wakkerde de mistral opnieuw aan. We liepen over onverharde paden van rode aarde, langs reusachtige rotsblokken, die door erosie zijn uitgesleten tot vreemde vormen. Op driekwart van de route dook het verschoten okergele kasteel de Escanin op, een wat vervallen maar schitterend okergeel bouwwerk waar de huishoudster ons wegjoeg, allez!, weg van dit erf. Helaas, het lag zo uitnodigend mooi lag te zijn onder hoge platanen waarvan de takken heen en weer zwiepten in de storm.
De laatste bocht en dan kunnen we Les-Baux-de-Provence aantikken. Het best bezoek je het bergdorp - in 1821 werd in de bodem de grondstof voor aluminium ontdekt, genoemd naar het dorp, bauxiet - aan het eind van de dag, als het publiek zich weer heeft terug getrokken en de stegen begaanbaar zijn. Het kasteel werd in de 10e eeuw gebouwd door de Heren van Baux die tot 1426 heersten over 79 dorpen en steden en uitgestrekte gebieden in de Provence. We wandelen en klauteren over de kinderkopjes en langs de resten van het kasteel tot we vanaf de bovenstad het beloofde glasheldere (merci mistral!) vijfsterren uitzicht hebben: naar het zuiden over de Crau-vlakte en de Camargue tot aan de Middellandse Zee; naar het noorden op het rotslandschap van de Val d'Enfer.
We stomen door naar St.-Rémy aan de noordzijde van Les Alpilles. St.-Rémy bruist kun je wel zeggen. Het heeft platanenboulevards, pleinen met fonteinen, sfeervolle straatjes, musea en een geweldige terras: Les pieds dans l'eau - een soort dwaalhuis vol kleur, keramiek en kunst. Het is oud familiebezit van de schrijver Frédéric Mistral, voorvechter van het Occitaans. Even buiten St.-Rémy ligt de Romeinse ruïnestad Glanum en het klooster Saint-Paul de Mausole. We parkeren de fiets bij de kloostertuinen. Van Gogh liet zich opnemen na zijn verblijf in Arles waar zijn enorme werktempo en het felle Provencaalse licht hadden hem tot waanzin gedreven. We bekijken zijn kamer, een soort aangeklede cel met een schildersezel, een bed, een wankele stoel en een raampje met uitzicht op de tuinen. Vincent verlaat Saint-Remy op 16 mei 1890 en sterft twee maanden later. We raken verzeild tussen selfiënde Japanners die met een Van Gogh op de foto willen. Ónze Van Gogh, dat weten ze toch wel? Ónze felgele zonnebloemen. Ónze intens blauwe irissen. Wat fel zonlicht allemaal niet met je kan doen. Op 29 juli 1890 wordt Van Gogh in een veld bij Auvers-sur-Oise dood gevonden.
Eyguieres is een stoer dorp in de oostelijke Alpilles. We hebben er weer zin in vandaag. Het zwembad is kalm, de voorspellingen zijn gunstig: glooiende olijfgaarden rond Mouriès, een zonovergoten bergtop met een kasteelruïne bij Aureille, dan een klimmetje gevolgd door een schitterende bergketen, waarvan de grijze toppen tot halverwege groen begroeid zijn met brem, klaprozen, dennen, druiven, bamboe en graan. Daar gaat-ie. Het hoogste punt is de Pas de la Figuière, 247 meter. 'En nu ben ik wel toe aan een fontein', zegt Marjolein. Op naar Eyguières.
In Eyguières zijn - hartje lunchtijd - alle leuke cafeetjes en zelfs de bakker gesloten. Dan maar het rokerige, in plastic gehulde terrasje van bar Au Central waar we al drie keer voorbij reden en vriendelijk naar de barman knikten op zoek naar een leuker terras. Als we aanschuiven naast de gokkast serveert de barman een ovenvers stokbrood van een halve meter per persoon, met een vette knipoog en een laag dikke kaas van de streek. En dames, als je nog een olijfje wil, ga je gang. Olijven met keurmerk. 'C'est quelque chose, hein?' In Eyguières draait het verder vooral om water. Op bijna iedere straathoek staat een fontein. Drinkbaar is het water niet, maar van een bad zou je wel mooi worden. Het water was ook Eyguières' redding toen in 1720 een laatste pestepidemie over de omgeving trok. Er stierven 87.000 mensen maar Eyguières bleef gespaard doordat het irrigatiekanaal Canal de Craponne als barrière fungeerde.
Het is dit Canal de Craponne dat ons terug leidt naar Aureille. Met de stroom mee volgen we het snelstromende blauwgroene water, via een smal jaagpaadje door een vlakte van groen. Hoe heerlijk is dat, uitzicht op die fraaie grillige bergkam van de Alpilles terwijl je moeiteloos langs een vlak kanaal vol kabbelend water trapt. We rijden Aureille in en weer uit, krijgen als toetje nog een afdaling voordat we tussen de platanen door weer het roomwitte Maussane-les-Alpilles binnen rijden. De zon beschijnt de muren van Hotel Val Baussenc, die in het late licht bijna okergeel oplichten. Op de bodem van het zwembad snort de stofzuiger rond. We klappen de ligstoelen uit op het grasgazon. Een keurmerk heeft het niet, maar lekker is het wel.