IJsland wordt vaak de ‘laatste wildernis van Europa’ genoemd. Op het 103.000 km² grote eiland wonen amper 365.000 mensen, tweederde daarvan in de stedelijke gebied in en om Reykjavík in het zuidwesten. Veruit het grootste deel van het land is onbewoonbaar en bestaat uit vulkanen, lavavelden, woestijnen en gletsjers. Voor wandelaars biedt het ruige vulkaaneiland in het noorden van de Atlantische Oceaan dan ook onbegrensde mogelijkheden.
Een goede hulp bij de planning van tochten zijn de kleurencodes die bij de bewegwijzering in populaire wandelgebieden zoals Landmannalaugar, Skaftafell of Jökulsárgljúfur worden gehanteerd: ‘blauwe’ tochten zijn eenvoudig, ‘rode’ tochten zijn middelzwaar (meer klimmen en dalen, ruiger terrein, soms moeten kleine beken worden doorwaad), ‘zwarte’ tochten alleen geschikt voor ervaren bergwandelaars (grote hoogteverschillen, smalle paden langs afgronden, puinhellingen, klauterwerk en/of doorwaden van ijskoude gletsjerbeken vereist, vaak niet geschikt voor mensen met hoogtevrees).
We hebben de mooiste wandelgebieden en wandelroutes van IJsland op een rij gezet:
Lees ook een uitgebreider verslag over de Laugavegur trektocht
Þórsmörk betekent ‘bos van Thor’. Vlakbij ligt Goðaland, het ‘godenland’. Blijkbaar waren de eerste mensen, die zich ruim 1.000 jaar geleden in het dal vestigden, zo onder de indruk van het landschap dat ze dit als de woonplaats van goden beschouwden. De mensen zijn al lang verdwenen, maar het landschap heeft niks van zijn spectaculaire karakter ingeboet. De groene vallei, omringd door diverse gletsjers, behoort tot de mooiste van het land. En bezit door de beschutte ligging tussen hoge bergen een aangenaam microklimaat.
In Þórsmörk vind je een heerlijk berkenbos, in de omgeving een wirwar van diepe kloven, waarboven blauwe ijstongen schitteren. De enige toegang is via een ruige piste met enkele diepe – en gevaarlijke! – gletsjerrivieren, die alleen kunnen worden overwonnen met grote jeeps en/of 4WD-bussen.
Desondanks, of misschien wel mede daardoor, is Þórsmörk ook bij de IJslanders zelf razend populair. Mijd Þórsmörk bij voorkeur in sommige weekenden (bijv. Dag van de handel, eerste weekend van augustus), want dan is het er razend druk – en luidruchtig. Overnachten kun je op drie plekken: Húsadalur (hotel, hutten, camping) is het populairst, Básar (2 hutten en een camping tussen de berken) is wat rustiger, Langidalur (hut en camping) is vooral populair bij Laugavegur-wandelaars.
Skaftafell was ooit een eigen nationaal park, maar werd in 2008 opgenomen in het Nationaal park Vatnajökull. Het wandelgebied is niet erg groot, maar wel spectaculair. Skaftafell ligt aan de voet van de Hvannadalshnúkur (2.110 m), de hoogste berg van IJsland, en wordt aan alle kanten omringd door gletsjers van de ijskap Vatnajökull. Uitgangspunt voor tochten is de moderne, maar vaak drukke camping Skaftafell (wildkamperen is verboden). Een bezoekerscentrum informeert er over de wereld van de gletsjers.
Dit ongerepte, nog vrij onbekende berggebied aan de oostkust verrast met wilde fjorden, verlaten inhammen en kleurrijke ryolietbergen. Zowel dagtochten als meerdaagse tochten zijn mogelijk.
Info: www.borgarfjordureystri.is
De Verenigde Staten hebben de Grand Canyon, het IJslandse pendant is de Jökulsárgljúfur, een 100 meter diepe kloof in het noordoosten, uitgesleten door de gletsjerrivier Jökulsá á Fjöllum. Ook Jökulsárgljúfur was aanvankelijk een zelfstandig nationaal park, voordat het in 2008 (net als Skaftafell) werd opgenomen in het Nationaal park Vatnajökull. De kloof van de Jökulsá is de ‘rode draad’ van het gebied, niet minder spectaculair is de nabije hoefijzervormige kloof van Ásbyrgi, een drooggevallen arm van de Jökulsá, die hier ooit een 100 meter hoge waterval vormde. Die is al lang drooggevallen, maar niet getreurd, de watervallen in de Jökulsárgljúfur zijn niet minder spectaculair. Eentje, de Dettifoss, geldt als de ‘Europese Niagara’. Voor wandelaars biedt het gebied een groot aantal uitstekend gemarkeerde en bewegwijzerde paden. Overnachten kun je enkel op drie campings: in Ásbyrgi (groot, modern en druk), in Vesturdalur (eenvoudige natuurcamping met stromend water en toiletten, heerlijk gelegen tussen berkenbosjes) en in Dettifoss (kale vlakte tussen lavavelden zonder enige beschutting of comfort).
Toen God de wereld had geschapen, keek hij vanuit zijn luie zetel tevreden naar zijn werk. De duivel daarentegen was not amused! Toen hij zag hoe mooi de wereld was geworden, ging hij helemaal door het lint – en probeerde al dat moois uit te vagen door tegen de zon te plassen. Zijn poging liep op een sisser af, maar uit de urine van de duivel ontstond volgens de legende het Mývatn.
Welnu, als het verhaal klopt, dan heeft de duivel dat toch maar mooi geregeld, zou ik zeggen, want het Mývatn, letterlijk ‘muggenmeer,’ is veruit het mooiste meer van IJsland. En dat heeft ook te maken met de grote geologische verscheidenheid: spitse tufkegels, hoekige tafelvulkanen, geweldige explosiekraters, grappige pseudokraters (het lijken net grote molshopen), pikzwarte lavavelden, sissende stoombronnen en kokende modderpoelen zorgen voor een geweldig decor. De omgeving van het meer lijkt wel één groot leerboek over vulkanologie. Het meer zelf is bovendien een paradijs voor ornithologen, nergens broeden in IJsland zoveel verschillende soorten eenden. Maar let op: op windstille zomerdagen wemelt het rond het ‘muggenmeer’ van deze kleine plaaggeesten, die door de locals ook reeds als ‘baardluizen van de duivel’ werden afgeschilderd. Maar dat is weer een ander verhaal...
Toen de NASA wereldwijd op zoek ging naar een gebied dat qua geologie het dichtst aanleunde bij de maan, kwam ze ten slotte in het hart van IJsland terecht. Twee keer, in 1965 en 1967, trokken Armstrong & co naar het vulkaangebied van de Askja, waar ze een crashcursus vulkanologie kregen. De geweldige caldera van de Askja ligt in het zuiden van de Ódáðahraun, een onmetelijke lavawoestenij, sporadisch onderbroken door tufkegels, schildvulkanen of tafelvulkanen zoals de Herðubreið. Een oerlandschap, dat indruk maakt door zijn enorme dimensies en gevoel van leegte, alleen bereikbaar met jeeps en 4WD-bussen. Info: www.myvatntours.is
Wandelaars starten er in de regel vanuit Herðubreiðarlindir of Dreki. Op beide plekken is een bemande hut en een kampeerterrein.
Wanneer kinderen bergen tekenen, dan zien die er meestal uit zoals de Kerlingarfjöll: spitse driehoeken met een plak sneeuw op de top. Tot 2000 was dit ruige berggebied in het westelijke binnenland in de eerste plaats een populair zomerskioord. De liften zijn intussen al lang verdwenen, alleen de skihutten staan er nog. En daarvan profiteren vandaag wandelaars, die zich soms wel eens afvragen of ze al dan niet in Landmannalaugar zijn beland. De grillige, kleurrijke ryolietbergen, de diepe kloven, de hete bronnen en solfataren zien er vertrouwd uit. Wat het gebied onderscheidt, zijn de gletsjers, die voor een schril contrast zorgen. Daarnaast zijn de Kerlingarfjöll een pak rustiger dan Landmannalaugar. Nog…
Hornstrandir is een droombestemming voor doorgewinterde bergwandelaars. Wie het afgelegen schiereiland in het uiterste noordwesten van IJsland vandaag bezoekt, kan zich wellicht niet voorstellen dat hier ooit honderden mensen leefden. Verspreid over de hele kustlijn lagen niet alleen vele boerderijen, maar ook vissersdorpen en schooltjes. Sinds de jaren 1950 is het gebied geheel verlaten. In 1975 werd Hornstrandir een natuurreservaat. Wegen zijn er niet, alleen (met steenmannetjes gemarkeerde) paden, die over ruige hoogten en langs steile klippen slingeren. Er zijn maar weinig overnachtingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in een oude vuurtoren (Hornbjargsviti) of in het voormalige huis van de dokter (Hesteyri). Meestal moet je dus wildkamperen (in de kleine rode reddingshutten mag je officieel niet overnachten). Proviand voor de hele tocht moet worden meegenomen, onderweg is niets te koop.
Het gebied bestaat uit een hoog, stenig plateau, doorsneden door diepe fjorden. In het centrum ligt de Drangajökull, de enige ijskap van de Westfjorden. De meeste wandelaars kiezen hun route zo dat ze van inham naar inham lopen. Onderweg wisselen zand- of kiezelstranden met smalle paden langs loodrechte klippen, waar hoogtevrees niet van pas komt. Mist of laaghangende bewolking is frequent en kan de oriëntatie op de plateaus bemoeilijken, vooral wanneer de markeringen onder de sneeuw verborgen liggen. Een uitdaging vormen ook de ijskoude (gletsjer)rivieren die je moet doorwaden. Een getijtafel is handig: sommige kusttrajecten zijn enkel bij laag tij begaanbaar. Op het schiereiland is meestal geen mobiel bereik. En gemakkelijk te bereiken is het ook niet, je komt er alleen met de veerboot vanuit Ísafjörður.
Heb je als kind ook genoten van Jule Verne’s ‘Reis naar het middelpunt van de aarde’? Dan herinner je je wellicht nog dat de protagonisten hun avontuurlijke reis begonnen via de krater van de vulkaan Sneffels, letterlijk de ‘sneeuwberg’. Hoe ze hem dat lapten laten we even terzijde, maar die vulkaan, de Snæfellsjökull, bestaat wel degelijk. Op mooie dagen herken je zijn sneeuwwitte kruin, aan de uiterste westpunt van het schiereiland Snæfellsnes, zelfs vanaf Reykjavík – op een afstand van 120 kilometer.
Wandelaars kunnen op Snæfellsnes kiezen uit een brede waaier van tochten naar ruige vulkanen en langs wilde kusten met grillige rotsen en vogelkoloniën.