Ooit gewandeld in Montenegro? In het westen van het kleine land loopt een kustbergpad om van te watertanden: de Mountaineering Coastal Transversal (bekender als PTT: Primorska Planinarska Transverzala), met bloedstollend mooie uitzichten op de Adriatische zee. Eén tip: vergeet de tijgerbalsem niet.
Onze reis begint in Herceg Novi, op een terras aan de baai van Kotor. Het is eind september, de avond is zwoel, en we hebben geen idee wat de bergen verderop in petto hebben. Mooi zijn ze wel, ruige bergwanden die als een kroon op het water rusten. Wat we niet weten is dat het massief tot een van de beruchtste karstgebergtes van Europa hoort. Het Montenegrijns Verkeersbureau had ons gelokt met mooie plaatjes, maar hoe hoog de toppen zijn, waar we zouden slapen, welke kaarten we moesten hebben, dat kwamen we niet te weten. Tijdens de rit met taxi-chauffeur Alexander – een half uurtje, van vliegveld naar hotel – nam de bezorgdheid toe. ‘Montenegro is land of stone’, zei Alexander. ‘This country is extreme.’
De volgende dag is al het zwoele verdwenen. Het is mistig, onheilspellend weer. Om acht uur parkeert er een jeep voor ons hotel en mannen in jager-achtige outfit stappen uit. ‘Help’, zegt Margriet. Dit moeten de gidsen zijn die ons vandaag door de bergen loodsen. Bijna om de dag heeft het verkeersbureau voor een andere gids gezorgd. De bagage wordt in de jeep geduwd, en zeshonderd meter boven Herceg Novi stappen we uit. In een mix van Servo-Kroatisch en Engels krijgen we de plannen te horen. Veel begrijpen we er niet van behalve dat het een zware dag gaat worden. De Subra die we vandaag zullen beklimmen is een moody mountain met zeer lastige trajecten door karstterrein. En het weer: rain, rain and heavy winds, aldus gids Zjelko.
Lang zullen we niet over deze dag uitweiden. Het botert kortweg niet tussen Subra en ons. De berg is een lastige, met een plateau vol diepe kloven en een haast loodrechte afdaling. Hou je daar niet zo van dan sla je die Subra gewoon over. Maar dat inzicht komt voor ons te laat. Onze handen zijn dan al gekaasschaaft, mist en regen gieren in dikke slierten om onze oren, en met knikkende knieën staan we op een glibberige richel de diepte in te turen. Don’t pray, go! roept gids Zjelko behulpzaam...
Uren later dan gepland bereiken we de Seddlo-hut, waar we als een blok in slaap zouden willen vallen. Maar in het holst van de nacht besluiten de boys van de bergclub ons te verwennen met pannenkoeken. Die moeten dan nog wel even gebakken worden.
Een hels onweer heeft vannacht de lucht schoongeveegd. De zon jaagt ons naar buiten, Zjelko voorop. Vanuit de Seddlo-hut kun je in twee uur de Zubački kabao beklimmen, de hoogste top van het kustgebergte. We zien een onherbergzaam landschap waar geen eind aan lijkt te komen, tot ver over de grens met Albanië deint het door.
Op een van de toppen in de verte ligt een fort. Het is een van de forten die tijdens de Oostenrijks-Hongaarse overheersing in de 19e eeuw is aangelegd. Ze moesten de baai van Kotor beschermen tegen indringers. Zjelko draait zich om. ‘We had a lot of war in Montenegro’, zegt hij. Met Turken, met Italianen, met de Balkanburen, noem maar op. Bijna tachtig oorlogen in vijf eeuwen tijd voerde het land, maar nu is het vrede.
Tussen die forten lopen fraaie verbindingswegen, kunstig aangelegd door vaak onherbergzaam terrein. Heel fijn is dat ze bijna horizontaal lopen want onze spieren willen vandaag niet erg. Als op de afgesproken plek onze nieuwe gids Vlatko opduikt, raken we opgelucht. Vlatko begrijpt ons tenminste, die benen moeten het eerst weer doen. ‘We have a good glass of wine and see what to do next days’, stelt hij voor. ‘Let’s go to Perast.’ Vlatko is onze man.
Perast ligt in de baai van Kotor. Het heeft ongeveer vierhonderd inwoners en tweeëntwintig kerken. De weg ernaartoe daalt in grote haarspeldbochten af uit de bergen. Voor de kust liggen twee eilandjes, vlijmscherp weerspiegeld in het bladstille water. Een ervan is gebouwd door zeemannen. En elk jaar wordt het eiland ietsje groter als vissers ladingen stenen in zee gooien.
Die andere mooie kustplaats is Kotor, het Venetië van Montenegro wordt het genoemd. Niet vanwege de grachten, want die zijn er niet, maar vanwege de kriskras door elkaar lopende steegjes met waslijnen. Grijze verdedigingsmuren slingeren vanaf het oude centrum haast onzichtbaar door de bergen.
Ook een reden om Kotor te bezoeken is de apotheek. Tien vierkante meter tot de nok gevuld met bandages, warmtepleister, tubes crème voor vóór en voor na het wandelen.
Tussen Perast en Kotor ligt Mali Zalazi. Een gehucht van veertig boerderijen in een verder verlaten vallei. De zon schijnt er ongenadig hard op een piepkleine kerkje. Verder heeft Mali Zalazi een kerkhof, een waterput en een maalsteen. Het is een van de vele verlaten boerendorpen die je in de bergen tegenkomt. Helaas had communist Tito geen oog voor het werk van de boeren. Ze werden uit hun huizen verjaagd, vertelt Vlatko, en moesten naar de stad, om mee te helpen het land te industrialiseren. Eén van de boerderijen beheert Vlatko. Als we die bereiken is de lucht even diepblauw als de zee. Bij het licht van de sterren maken we een kampvuur, we drinken soep en Vlatko vertelt. Over een steeds terugkerende droom. Dat op een kwade dag zijn hut aan een geasfalteerde weg ligt. Er staan rijen dikke Mercedessen voor de deur. Die zijn van rijke Russen die op zoek zijn naar mooie plekken om hotels te bouwen. Heel gek is die droom niet, want het gebeurt ook al. Als Montenegro niet oppast wordt het nog het Costa del Sol van de Balkan.
Vanaf Mali Zalazi slingert de Transversal twee dagen lang zonder grote hoogteverschillen naar het oosten. Hij klimt een beetje, daalt een beetje, en steeds zijn er die fantastisch mooie uitzichten op de baai van Kotor, waar de bergen kopje onder gaan in een kobaltblauwe zee. De route komt door nogal wat verlaten dorpen. Sommige zijn overwoekerd met venijnige braamstruiken. Bewoners lijken in grote haast vertrokken. We lopen door een vallei die suddert in de zon, vol distels en kale jeneverbesstruiken. Het landschap is droog, veel steen, weinig schaduw, geen dier ook te bekennen. Vlatko vertelt dat Tito de boeren verbood om geiten te houden. Die sterke, springerige beesten zouden de boeren kracht geven en dat beviel de communisten niet. Maar de officiële reden luidde dat de beesten te veel gras aten.
Vandaag wordt een bijzondere dag. We gaan de heilige berg van Montenegro beklimmen. Hij wordt Lovcen genoemd, naar het nationale park waarin hij staat. En hij is heilig, omdat op de top het mausoleum van Njegoš staat, ook wel de aartsvader van de Montenegrijnen genoemd. Jovan, vandaag onze gids, vertelt het verhaal. Dat Njegoš niet alleen een goed regeerder was, maar ook beschouwd wordt als de grootste filosoof en dichter van Montenegro. Zijn graf is een geliefde plek voor alle Montenegrijnen, en het voelt als een pelgrimstocht om de 461 treden naar het mausoleum te beklimmen. Dat is ontworpen door een Kroaat die 27 ton graniet moest laten overkomen om het lange lijf van Njegoš - 2,05 meter was hij - te kunnen bergen.
Het uitzicht vanaf de top is super, bijna heel Montenegro kun je overzien. Met boven alles uit de Rumija. Het is de zuidelijkste piek op de Transversal, en we zijn er twee dagen van verwijderd. Die dagen zijn weer heel anders. Een ander landschap, andere gidsen, ander tempo. Jovan heeft het stokje overgedragen aan Iwan en Alexander en die hebben helemaal geen haast. Het worden twee relaxte dagen, door een fraai groen gebied. Patrovici Gora heet de streek, met opvallend veel kloosters en kerkjes en in de zomer bomen vol granaatappels. Heel vredig allemaal, maar dat was in het verleden wel anders. Het volk dat hier leefde was verdeeld in clans, met een eigen taal en eigen tradities en niemand die voor de ander wilde onderdoen.
De route is een makkie. We komen langs bloedstollend mooie plekken - in de diepte rechts de kust, aan de andere kant een immens meer en in de verte de vage contouren van het grensgebergte met Albanië. De benen zijn goed en we zijn klaar voor de laatste klus. Iwan en Alexander nemen afscheid met een typisch Montenegrijns geschenk: een vijgenketting. ‘Voor fijn wandelen en goede sex’, zegt Alexander. Fijn wandelen - morgen als we onze laatste top te lijf gaan – dat zou al heel wat zijn.
Om ons naar de top te loodsen staat een nieuwe lichting gidsen klaar. Aanvoerder van het stel is Ilja, vuurrode sokken, getaand gezicht, vonken in zijn ogen.
‘Daar moeten wij zo achteraan...’, fluistert Margriet.
En zo gebeurt het. De Rumija is een kale puinberg zonder schaduw. Op de top staat een kerkje, maar waarschijnlijk niet lang meer. Het is aangelegd door de Serven en niet meer gewenst nu Montenegro zelfstandig is. We zakken neer tussen de stenen. De zweet-shirts gaan uit, de chocola wordt verdeeld, de drank gaat rond. En vol verwachting kijken de mannen ons aan: ‘Tell us, will people from Holland come here to hike our Transversal?’
De Transversal is in 2006 uitgezet door zes verschillende bergclubs. Honderden liters verf gingen er doorheen om het 140 kilometer lange pad te markeren. De route start in Herceg Novi en eindigt in Lunje. Hij verbindt negen toppen met elkaar, waaronder de Zubački kabao (1894 m, de hoogste van het Orjen-massief)), de Rumija (1595 m, scheiding tussen Lake Skadar en de Adriatische Zee) en Lovćen (1657 m, Montenegro’s heilige berg). Vanaf het pad heb je bijna constant uitzicht op de baai van Kotor, een van ‘s werelds mooiste baaien. En richting Albanische grens kijk je uit over het Skadar Lake, volgens sommigen het grootste meer van Europa.
Op Pad deed niet de volledige Transversal maar pionierde langs de mooiste plekken. De hieronder beschreven etappes komen uit de Transversal-routegids. Het zijn vaak (te) lange trajecten als je ook nog alle toppen wilt beklimmen. Dat hoeft overigens niet: er loopt altijd een pad onderlangs de toppen.