Je houdt van een fysieke uitdaging en vindt het niet erg om in één tocht een paar schoenen te verslijten? Lees verder. Op Pad maakte een vijfdaagse huttentocht in en rond het Noorse Lysefjord. Conclusie? Fjord en fjell fjorever!
Georganiseerde huttentochten
Wil je graag een huttentocht maken maar kun je wel wat hulp gebruiken bij het organiseren ervan? Bekijk dan het aanbod huttentochten in Noorwegen van SNP Natuurreizen.
‘Een zwaar traject? Dan heb je nog nooit een tocht op de Russische taiga gemaakt. Dertig kilo eten in je rugzak, wekenlang van huis, wolven die je spoor volgen…’ Fijn, zo’n montere Rus in de hut als je zieltogend ligt bij te komen van een slopende dagtocht. En Aleks gaat nog even verder, terwijl hij smakkend prut uit een conservenblik naar binnen lepelt: ‘Oh – en je neemt natuurlijk een geweer mee. Dat weegt ook al snel zes kilo. Kijk, dan begint een tocht zwaar te worden!’
Nee, op de Russische taiga zijn wij nog nooit geweest en hondenvoer uit blik lusten we ook niet. Maar Sjiva en ik vonden de tocht naar Bakken, de hut waar we nu voor pampus liggen, heel pittig. De dag begon in Vatne, niet ver van de monding van het Lysefjord, met twee uur lopen naar Preikestolen, de spectaculaire rots die vanaf zeeniveau messcherp omhoog steekt en op 600 meter een plateau vormt waarop durfals zo dicht mogelijk bij de rand selfies maken. Schitterend. Hier kijken we uit over het fjord dat de komende dagen onze speeltuin is. Het plan is een vijfdaagse huttentocht aan beide zijden van het fjord, met op dag twee een oversteek per veerboot.
Vanaf Preikestolen gaan we op pad naar ons einddoel van vandaag: Bakken, een onbemande hut op tien kilometer afstand. Al snel blijkt dat van wandelen eigenlijk geen sprake is: het pad gaat bergop en bergaf en is bezaaid met stenen en keien die je dwingen voortdurend te kijken waar je je voeten neerzet. Je moet af en toe stilstaan om alle magnifieke uitzichten op het fjord, watervallen en de grote variatie aan groentinten van bos, mos, varens en grassen op je te laten inwerken. Zoveel moois op één dag? Ja jongens, we zijn in Noorwegen en dat land is niet zuinig met natuurschoon. Ook niet met een regenbuitje meer of minder, trouwens. Regen maakt de stenen glad en het pad modderig – zonder hoge, waterdichte schoenen met een goede grip ben je hier net een olifant op een ijsvloer. En zelfs mét zulke schoenen blijven verrassingen niet uit: halverwege de dag moeten we kniediep door een snelstromende beek, mét die schoenen aan (want de bodem ligt vol scherpe stenen). Na dik zeven uur struinen bereiken we Bakken – da’s omgerekend anderhalve kilometer per uur…
’s Anderendaags zijn we al vroeg uit de veren om op tijd bij de veerboot in Songesand te zijn die ons naar aan de overkant van het fjord brengt. Kameraad Aleks snelt alvast vooruit met zijn zware rugzak en een tas met tent in de rechterhand. Ook nu serveert de natuur een vertragende verrassing: grote keien waar we overheen moeten klauteren. En horen we daar in de verte de veerboot (die maar twee keer per dag vaart) niet al aankomen? Tandje erbij en we halen ‘m. In een krap halfuur zet de ferry ons over naar Flørli.
Machtig om het fjord vanaf zeeniveau te bekijken. Wat zijn die wanden hoog en steil, moeten we dáár straks tegenop? Jazeker, maar hier hebben de Noren de natuur een handje geholpen: vanuit Flørli bereik je de 750 meter hoger gelegen fjell via de ‘Flørlitrappen’ – een houten trap met 4444 treden. We beginnen welgemoed aan deze stairway to heaven en zetten Aleks al snel op flinke achterstand. ‘Er zijn zeker geen trappen op de taiga’, denkt Sjiva hardop. Als we eindelijk boven zijn voelen de benen zwaar als lood maar worden we beloond met een vlakke, verharde weg die ons verder de fjell op voert.
Een halfuur later verlaten we die weg en nemen we de gemarkeerde route naar de hut Langavatn, een flink stuk landinwaarts. Liepen we vanochtend nog door bos; hierboven ziet de omgeving er totaal anders uit. Een steenlandschap bezaaid met reusachtige keien die als logge walrussen op de rotsen verspreid liggen. Over hun grijsbruine ruggen stijgen en dalen we voortdurend, de rode T van de Noorse toeristenvereniging DNT volgend. De vegetatie is beperkt tot pollen bruinachtig gras en fluorescerend groen mos. Van dorst kom je hier niet om want overal zijn meertjes, poelen en stroompjes met drinkbaar water. En er komt voldoende water uit de lucht vallen om al dat water aan te vullen. Had ik al gezegd dat je hier goede schoenen nodig hebt? Een keer onderuit glijden of tot halverwege je kuit wegzakken in de prut hoort erbij. Je krijgt er veel voor terug: een decor dat dan weer kaal en ongenaakbaar is om even later de mooiste gekleurde mossen en grassen prijs te geven. En die wolkenluchten! Als Nederlanders zijn we wat dat betreft iets gewend, maar in Noorwegen lijken de wolken imposanter, kleurrijker.
Zo banjeren we uren door, tot we weer eens op de kaart kijken en de schrik ons om het hart slaat: die hut, halen we die nog wel bij daglicht? Het is half september, tegen acht uur is het donker. In het donker lopen is, zelfs met onze hoofdlampen, niet te doen. Je ziet de routemarkering niet meer en verdwaalt onherroepelijk. We schroeven ons tempo op, zetten alles op alles om de hut te halen maar… tevergeefs. Nu blijkt dat we een beginnersfout gemaakt hebben: we hebben de dagafstand onderschat en zitten – stóm, stóm, stóm - zonder alternatief (een tent of bivakzak) voor de hut vast op de kale rotsen. We trekken al onze warme kleren aan, regenjassen en –broeken eroverheen en kruipen onder een armzalig reddingsdekentje uit de EHBO-kit dicht tegen elkaar aan met een grote steen als rugsteun. Wat een armoe. Van slapen komt niks, het regent en waait de hele nacht en we houden elkaar wakker met ons geril. ‘Zou Aleks dit wel eens hebben meegemaakt, op de taiga?’ probeer ik de sfeer er nog in te houden. ‘Nee, want die had wél een tent bij zich!’ klappertandt Sjiva.
Zodra de eerste verre zonnestralen de volgende ochtend enig zicht geven zijn we weer op weg, stijf als diepvriesboontjes. Langavatn, de hut die we gisteren niet haalden, blijkt op maar drie kwartier van onze overnachtingsplek te liggen. Gauw naar binnen, we zijn de enigen, snel de houtkachel roodgloeiend stoken, opwarmen, warm eten, warm drinken… en dan een gat in de dag slapen in de donzen slaapzak. Halverwege de middag worden we gewekt door een groepje Slowaakse kerels, die de hut vanuit een andere richting bereikt hebben. Ze laten zich kreunend in de bank vallen: ‘Man, it was so heavy… We walked all day, going up and down, up and down…’ Ze zijn er stil van. ‘I guess you have never hiked on the Russian taiga?’ wil ik nog vragen, maar ik beheers me en wil hun revalidatie-uurtjes niet verstoren met stomme geintjes. Sjiva en ik besluiten om de volgende dag nog rust te houden en de vooraf geplande dagtocht rond de hut over te slaan. We bereiden ons voor op de laatste etappe, die ons naar het punt brengt waar de Slowaken vandaan kwamen. ‘Up and down, up and down…’ spookt het door mijn hoofd.
De zon heeft nog maar één oog halfopen als wij op weg zijn naar Lysebotn, helemaal aan het eind van het Lysefjord, waar we vanavond de veerboot naar Lauvikka willen pakken. We lopen door wolken en flarden mist, door de ontwakende zon in een feeëriek licht gezet. De grijze steenmassa om ons heen kleurt blauw, violet, groen – alsof we op een toverbal lopen. ‘Heb je ooit zoiets moois gezien?’ vraagt Sjiva bewogen. ‘Ja, op de Russische taiga’, grap ik. Maar er is geen grap, geen taiga opgewassen tegen dit onwerkelijke schouwspel van licht en nevel. Het is de combinatie van ruigte en dit soort lieflijke natuurverschijnselen die Noorwegen zo fantastisch maken. Het geluid van wind en water in je oren. Water, in alle mogelijke varianten: druppelend, sijpelend, kabbelend, ruisend, klotsend, donderend… nergens anders zijn je zintuigen zo alert, nergens anders geniet je zo intens van landschap.
Nergens anders ook bestaat een natuurfenomeen als de Kjeragbolten, een buitenmodel knikker die door bewegende ijslagen ooit tussen twee bergflanken in werd geklemd en nu drommen dagjesmensen trekt. Die hebben er een inspannende tocht van twee uur heen en twee uur terug voor over om zichzelf staand boven op die steen te laten fotograferen. Preikestolen en Kjeragbolten, het zijn twee keigave steenformaties die je hier in één huttentocht kunt meepakken. In een bonte stoet van stelletjes, vriendengroepjes en gezinnen met tieners laten we ons vanaf Kjerag mee terug voeren naar restaurant øygardstølen, beginpunt voor de dagjesmensen en eindpunt van onze tocht. Hier geen trap met 4444 treden maar een bus die ons in een halfuur naar Lysebotn brengt, beneden aan het water. De veerboot naar Lauvikk trakteert ons nog één keer op al het moois dat het Lysefjord biedt. Noorwegen. Wat een land.
Dit moet je weten voor je op pad gaat:
Gemaakte tocht: Wij maakten een vijfdaagse huttentocht half september, zelf uitgestippelde route. Je kunt de tocht ook korter of langer maken.
Zwaarte: Zware tocht door flinke dagafstanden en zwaar terrein (zeker bij regen).
Navigeren: Markering op rotsen en bomen + wandelkaart.
Beste tijd: Half juni t/m half september.
Ernaartoe en terug: Wij vlogen van Schiphol rechtstreeks naar Stavanger. Van daaruit per veerboot en bus naar Vatne, het beginpunt van onze tocht. Op de terugweg van Lysebotn per veerboot naar Lauvikka, van waar we per taxi terugreden naar Stavanger.
Overnachten: In hutten van de Noorse toeristenvereniging DNT. Op de laatste dag sliepen we in Stavanger in Best Western Havly Hotel.