Bergwandelen is heerlijk. Er zijn mensen die er hun hele leven verknocht aan blijven. In dit dossier helpen we beginners om veilig en goed voorbereid de bergen in te gaan. In dit eerste deel 10 voorbereidingstips.
Wie voor het eerst in de bergen wandelt, merkt meteen het verschil met vlakke tochten. Het stijgen is een aanslag op je uithoudingsvermogen en de spieren van ons vlakkelanders zijn het niet gewend. Door vooraf te trainen, vergroot je het plezier in je tocht. Ook draagt dit bij aan een stukje veiligheid, want je houdt meer energie over als dat nodig zijn. Conditie bouw je op door te sporten in het algemeen. Hoe specifieker je de beweging van het bergwandelen nabootst, met name het klimmen en dalen, hoe meer profijt je ervan hebt. Bij gebrek aan bergen is dat in Nederland wat lastiger. Door veel gewoon te wandelen, leg je toch al een goede basis. Door veel te traplopen kun je het klimmen en dalen trainen.
Bergwandelen leer je niet in een dag en ook na een tocht van een week ben je nog geen volleerd bergwandelaar. Het vergt vele bergwandelingen en vaak jaren voordat je alle inzichten hebt vergaard. Belangrijk is dat je begint met een route die jouw niveau niet overstijgt en het liefst iets onder jouw niveau ligt, zodat je altijd nog iets overhoudt in het geval van een onvoorziene situatie. Je moet dus altijd over voldoende uithoudingsvermogen beschikken om de route uit te lopen. Daarnaast mag er onderweg geen ‘blokkade’ optreden. Met blokkade bedoelen we dat, zonder dat er sprake is van een ongeluk, je niet meer in staat bent om de route te vervolgen. Je kunt niet verder doordat er bijvoorbeeld problemen ontstaan met oriëntatie of doordat het terrein zelf te lastig is om je door voort te bewegen (denk aan steile rotswanden, sneeuwvelden) of een combinatie van die factoren.
Bouw heel voorzichtig, stap voor stap en route voor route, je ervaring op. Je zult zien dat je steeds hoger en verder komt en je zekerder gaat voelen.
Om de haalbaarheid van je tocht te bepalen en inzicht te krijgen in de tijd die je ervoor nodig hebt, stippel je de route vooraf uit op een wandelkaart. Een wandelkaart geeft je de noodzakelijke informatie over afstanden en soort terrein waar de route door loopt. Met kleur wordt aangegeven wat bossen, sneeuwvelden, gletsjers en rotsen zijn. De belangrijke hoogtelijnen op een wandelkaart geven je informatie over de hoeveelheid hoogtemeters die zijn te overbruggen en over de steilte van het terrein. Een hoogtelijn bestaat uit puntjes die allemaal op dezelfde hoogte liggen. Hoe dichter de lijnen bij elkaar liggen, hoe steiler het landschap is. De beste schaal voor een wandelkaart is meestal 1:25.000. Op deze schaal staat elke centimeter op de kaart gelijk aan een afstand van 250 meter in werkelijkheid. Door een kaart goed te lezen, weet je wat je op een route kunt verwachten. Op die manier kun je ook de lastige trajecten vermijden.
Wil je graag een wandelvakantie langs berghutten gaan doen, maar kun je wel wat hulp gebruiken bij het organiseren ervan? Bekijk dan het aanbod huttentochten van SNP Natuurreizen.
Een wandelkaart is onmisbaar, ook voor de navigatie tijdens een tocht. Maar een wandelkaart is niet ideaal als je nog helemaal geen idee hebt naar welk gebied je wilt gaan. Specifieke tips voor gebieden en routes kun je ook vinden in routegidsen of het internet, zoals op deze website waar je kunt zoeken op land en kunt doorklikken op regio’s. Ook kun je filteren op activiteiten, zoals bergwandelen en huttentochten. Deze bronnen geven vaak ook informatie over de lengte van een tocht en de moeilijkheidsgraad. Heb je een route gevonden? Stippel dan de route ook zelf nog eens uit op een wandelkaart.
Om een wandelkaart goed te gebruiken, moet je ‘m kunnen lezen. Hoe leer je dat? Een goede tip is om te beginnen met een kaart te gaan wandelen in een voor jou bekend gebied. Dat kan gewoon in Nederland zijn. Zoek punten en paden die je kent en bekijk op de kaart hoe ze zijn weergegeven. Als je in een onbekend gebied bent, kijk dan elke 15 minuten op de kaart. Zoek op de kaart de plaats op waar je denkt dat je bent. Klopt dit met het landschap dat je om je heen ziet? Zoek herkenningspunten, zoals een brug, een pad, een beekje, enz. Als de gegevens op de kaart niet overeenkomen met hetgeen je ziet, moet je teruglopen (15 minuten) naar het laatste punt waarvan je zeker weet dat het goed was.
In de bergen zegt de afstand (kilometers) niet zoveel, maar tellen vooral de hoogtemeters. Bij een route moeten dan ook vooral aan het aantal hoogtemeters vermeld zijn. 1.000 meter klimmen hebben de meesten een aardige kluif aan op een dag en daarvoor moet je al behoorlijk fit zijn. Voor de globale berekening van de looptijden kun je de volgende vuistregel hanteren:
Hoewel je in de praktijk niet zo snel een kompas nodig zult hebben, zeker niet als beginner op de eenvoudigere routes, is het in veel gevallen toch wel goed om er een bij je te hebben en te weten hoe je er gebruik van maakt. Bij helder weer als je genoeg herkenningspunten ziet in de omgeving, die je ook op de kaart weet terug te vinden, volstaat een wandelkaart. Zodra echter het zicht verslechterd of je moeite hebt om herkenningspunten in het landschap te vinden, heb je al snel een kompas nodig. Een cursus kaart en kompas is een aanrader en kun je bijna niet vroeg genoeg mee beginnen.
Een gps is een handig extra hulpmiddel, met de nadruk op extra hulpmiddel. De basis blijft een wandelkaart. Ga nooit met alleen een gps op pad, en zonder kaart. Andersom kan het wel. Stel je apparaat valt en gaat stuk of de batterij raakt op, dan sta je met lege handen. Ook biedt een gps met z’n kleine schermpjes minder overzicht dan een kaart. Een gps is wel erg handig om je locatie te bepalen, als je die kwijt bent. Ook kun je in een gps vooraf een track opslaan, die je kunt volgen. Handig!
Hoewel je altijd zelf in staat moet zijn om te oriënteren, wordt het je in sommige berggebieden makkelijker gemaakt doordat er goede bewegwijzering is en in sommige gevallen ook niveau-aanduiding. De mate en wijze waarop dit gebeurt verschilt per land en soms ook per regio. In de Alpenlanden zijn de voorzieningen over het algemeen vrij goed. De Alpenverenigingen van Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland hebben daarnaast classificeringen gemaakt om moeilijkheidsgraden van routes aan te duiden. De systemen zijn onderling wel verschillend. De DAV en ÖAV (respectievelijk de Duitse en Oostenrijkse vereniging) hebben een gezamenlijk systeem en de SAC (Zwitserland) heeft zijn eigen beschrijving gemaakt. In grote lijnen zijn ze wel vergelijkbaar.
De classificering van de SAC is het beste en meest uitgebreid. Deze beschrijving geven goed weer wat je kunt tegenkomen aan soorten paden en terrein.
Dalweg: eenvoudig begaanbaar, zonder gevaar om in een afgrond te vallen). T1.
Eenvoudig bergpad: mogelijk smal pad, maar zonder gevaar om in een afgrond te vallen. T2
Middelzwaar bergpad: steil en smal pad met soms gevaar om in een afgrond te vallen, enkele gezekerde passages mogelijk, absolute tredzekerheid en vrij zijn van hoogtevrees nodig. T3
Zwaar bergpad: steil met verhoogd gevaar om in een afgrond te vallen, veelvuldig gezekerde passages, enkele via ferrata’s, absolute tredzekerheid en vrij zijn van hoogtevrees nodig. T4
Alpien terrein: geen of zeer slecht pad, veel klimtrajecten. T5/T6
Voor je daadwerkelijk op pad gaat, zijn er nog een aantal voorzorgsmaatregelen die je moet treffen. We geven hier een paar korte voorbeelden en gaan hier in de hoofdstukken ‘uitrusting’ en ‘veiligheid’ nog uitgebreider op in. Zorg dat je telefoon is opgeladen en dat je de nummers van de lokale reddingsdiensten hierin hebt opgeslagen. Laat mensen weten van je routeplan. Controleer voor vertrek het weerbericht en informeer naar de routecondities (bijvoorbeeld bij waarden van berghutten of de lokale VVV). Zorg voor een goede wandeluitrusting en ken het internationale noodsignaal.
Mocht het dan ondanks je zorgvuldige voorbereiding toch onverhoopt misgaan, dan is er in veel (Europese) berggebieden speciale bergreddingsdiensten, die je te hulp kunnen schieten. Hoe dit financieel geregeld is, verschilt per land. In Groot-Brittannië bestaan de reddingsdiensten bijvoorbeeld uit vrijwilligers die afhankelijk zijn van donaties en giften. In Noorwegen is de reddingsdienst onderdeel van de zorg, en die is gratis in het land, wordt vergoed door de overheid. Als je gered wordt, zitten hier doorgaans geen kosten aan verbonden. Dit is anders in de Alpenlanden. Daar zijn de reddingsdiensten professioneel en wordt redding een verzekeringskwestie. Heb altijd je paspoort en verzekeringspas bij je, dit is een van de eerste dingen waar ze naar vragen! Heb je de speciale bergsportverzekering van de Nederlandse bergsportvereniging (NKBV) afgesloten, dan weet je zeker dat je gedekt bent, ook als er een helikopter aan te pas moet komen.