Vrij en onbekommerd als een arend in de lucht kronkelt de Adlerweg Osttirol door de Hohe Tauern. In negen etappes leidt deze spectaculaire wandelroute door de massieven van de Venediger- en de Glocknergruppe – van Ströden in het Virgental naar het Lucknerhaus bij Kals am Großglockner.
Waar is de brug? Met enige verbazing kijk ik naar de schuimende gletsjerbeek vóór ons. Van de brug, waarover de waard van de Essener und Rostocker Hütte het bij het ontbijt had, valt geen spoor te bekennen. ‘Hij bedoelde een sneeuwbrug’, grijnst Sigi. En die is helaas in de loop van de nacht door de regen vernield. Sigi Hatzer (56), hoofd van de Venediger Bergführer, blijft gelaten. Hij heeft ten slotte de Alpenstange...
Tijdens de klim naar de hut vroeg ik mij gisteren al af waarom hij in godsnaam die ruim twee meter lange stok meezeulde. Bij de 19de-eeuwse pioniers van het alpinisme was de Alpenstange standaarduitrusting. En dat is ze voor Sigi en zijn collega’s van de Venediger Bergführer nog steeds. De lange stok van hazelnoothout, voorzien van een ijzeren spits, biedt namelijk vele mogelijkheden. Van het lokaliseren van gletsjerspleten tot het hakken van treden in bevroren sneeuwvelden. Een andere toepassing krijg ik meteen te zien. Zonder aarzelen plant Sigi de stok in het grijze water en zweeft als een volleerd polsstokhoogspringer naar de overkant. Voor mij wordt het waden... Wat verderop wacht de Maurerbach. ‘Daar ligt een brug’, verzekert Sigi. Zin in wat slacklining?’ vervolgt hij en wijst naar de smalle stalen draagbalk, die 1,5 meter boven de ruisende rivier zweeft. De eigenlijke brug, die na de zomer uit voorzorg wordt gedemonteerd, ligt op de oever…
Het is half juni. Beneden in het dal zijn de terrasjes al geopend, maar boven in de bergen is het nog winter. Ik ben blij dat de berggids erbij is, want zo vroeg in het seizoen kan een tocht op de Adlerweg anders toch best link worden, zoals de komende dagen nog zal blijken. Vóór ons ligt één grote sneeuwvlakte. Tijdens de lange klim naar het Türmljoch dalen stevige korrelhagel- en sneeuwbuien over onze hoofden neer. Pas bij het bereiken van de pas scheurt het wolkendek open. Nu zie ik ook voor het eerst de hoge rotstoren die zich rechts in de hemel boort. De Türml is een van Sigi’s favoriete bergen, hij heeft er zelfs een via ferrata aangelegd. Bij de afdaling naar de Johannishütte zijn de wolken verdwenen. Op de alpenweiden in het dal schitteren gele en blauwe gentiaan, vrouwenmantel en de eerste exemplaren van de alpenroos in de zon. Marmotten fluiten, een gems staart ons aan vanaf een rots.
De volgende dag willen we van het betere weer gebruik maken om de Großvenediger te beklimmen. Omdat het Defregger Haus, het gebruikelijke uitgangspunt voor de klim, nog gesloten is, moeten we vanaf de lagergelegen Johannishütte starten. En dat betekent dus ruim 1.500 meter klimmen en dalen. ‘Is te doen’, zegt Sigi droogjes. Niemand kent de Großvenediger beter dan hij. Ruim 1.000 keer stond hij op de top van de op vier na hoogste berg van Oostenrijk, de eerste keer op 14-jarige leeftijd.
We klimmen eerst over alpenweiden, later over sneeuwvelden naar het Defregger Haus. In de hut pikken we de uitrusting op die Sigi daar heeft gedeponeerd: een touw, klimgordels en sneeuwschoenen. Een half uur later staan we aan de rand van de gletsjer. Vanaf hier gaan we aan een touw verder over de Rainerkees, een gletsjer die deel uitmaakt van het grootste aaneengesloten gletsjergebied in de Oostalpen. De witte vlakte ziet er onschuldig uit, maar de schijn bedriegt. ‘Onder de oppervlakte loeren talrijke spleten, vele 30 meter diep, sommige dieper’, waarschuwt Sigi terwijl hij de sneeuw aftast met de Alpenstange. ‘Nu zijn de meeste sneeuwbruggen nog drie tot vier meter dik en stabiel, maar absolute zekerheid heb je nooit.’ Hij weet waarover hij spreekt. Als hoofd van de bergreddingsdienst in Prägraten moest hij al te vaak bergbeklimmers uit gletsjerspleten bergen, vaak vergeefs.
Een lange depressie in de sneeuw geeft een idee van wat daaronder schuilt. ‘Hier zijn de spleten bijzonder diep’, hoor ik, terwijl we het Rainertörl naderen. Uit de rotsen van de nabijgelegen Rainerhorn weerklinkt continu gekletter: steenslag! In de verte dondert een sneeuwlawine met veel geraas omlaag. Net alsof de berg leeft... Vanaf het Rainertörl (3.421 m) kunnen we het kruis op de top al zien, maar dat is best nog een heel eind. Ook het effect van de hoogte laat zich stilaan merken. Ik puf als een oude stoommachine. Tijdens de klim naar de voortop steekt een ijzige wind op, rondvliegende sneeuwkristallen bijten mij in het gelaat. Wolken jagen in snel tempo over de smalle, geëxponeerde topgraat. Kort voor de top scheurt het wolkendek open. De hele wereld ligt aan onze voeten, ook de Großglockner, de hoogste berg van de Oostalpen, boort zich in de blauwe hemel. Maar veel tijd om van het panorama te genieten blijft niet. Sigi wijst naar de dreigende wolkentorens in het zuidwesten. ‘Daar komt onweer van’, gromt hij. In zijn stem klinkt een lichte onrust. ‘Kom, we gaan!’. Dan beginnen we aan de ellendig lange afdaling...
De volgende dag zouden we van de Johannishütte verder trekken naar de Sajatscharte. Maar die route blijkt gesloten. Een aardverschuiving heeft een deel van het pad weggevaagd. In plaats daarvan klimmen we over uitgestrekte sneeuwvelden omhoog naar de Zopetscharte. Hier en daar priemen enkele rotspunten boven de wolken uit, als torens van een kasteelruïne. Ook vandaag ontmoeten we niemand. Des te meer ben ik verbaasd over de vele voetafdrukken in de sneeuw op de pas. Sigi: ‘Twee dagen geleden moest de bergreddingsdienst twee Duitse wandelaarsters uit de Zopetscharte plukken, die in de mist waren verdwaald.’ De afdaling is geen sinecure. De beveiligingskabels zijn nog onder sneeuw en ijs verborgen. En dan is er nog die sneeuwmassa die als een zwaard van Damocles dreigend boven de route hangt. ‘Die zal daar niet lang hangen’, mompelt Sigi en wijst op de lange scheur in de sneeuw. Rechts heeft hij een andere met sneeuw gevulde goot ontdekt, waardoor we veilig kunnen afdalen. Aan het einde daarvan moeten we echter een lawine oversteken. En die ligt daar nog niet lang. Sigi wijst met een manende vinger naar de sneeuwmassa boven onze hoofden: ‘Niet blijven staan, want als ze afbreekt, zijn we de pineut!’ Daarbij had ik best wel even willen stoppen: pal voor onze neus staat zomaar een hele kudde gemzen, minstens 30 dieren.
Wij zijn de enige gasten in de Eisseehütte. Binnen knettert het vuur in de kachel, buiten huilt de wind, hagelkorrels tikken woedend tegen de ramen. Bij een biertje vertelt Sigi over zijn ervaringen met storm in de bergen. De volgende ochtend is de storm geluwd. Buiten ontdek ik op een nabijgelegen rots twee marmotten. ‘Ze is weg!’ grijnst Sigi bij het ontbijt. De overhangende sneeuwmassa van de Zopetscharte is ’s nachts afgebroken en omlaag gedonderd. De Adlerweg kronkelt nu vele kilometers in de akelig steile flank van de berg verder, hoog boven de Wallhorner Mähder. ‘Enkele jaren geleden stortten hier binnen drie weken twee wandelaars in de diepte’, moedigt Sigi mij aan, om toch vooral niet te struikelen. Voorzichtigheid is ook geboden bij het oversteken van de steile, met sneeuw gevulde geulen. Bij een donker gat in de sneeuw blijft Sigi staan: ‘Hier zijn marmotten ontwaakt! Wanneer ze na een winterslaap van zes tot zeven maanden ontwaken, hebben die stakkers een derde van hun gewicht verloren. En dan moeten ze zich vaak nog door meters sneeuw een weg naar buiten banen.’
Op een bergrug herkennen we de Bonn-Matreier-Hütte, eigenlijk het volgende doel. Doch verder gaan heeft momenteel geen zin. Een aangekondigd front van bar slecht weer doet ons besluiten om af te dalen en de tocht te onderbreken.
Drie dagen later pik ik de draad weer op in Matrei. Bij de klim naar de Sudetendeutsche Hütte word ik begeleid door Christina Wurzacher, ranger van het Nationaal Park Hohe Tauern, en Anton ‘Toni’ Riepler, berggids uit Kals. Met de wandeltaxi rijden we tot aan de parkeerplaats van Glanz. Van daar klimmen we eerst door oeroude lariksbossen, later over groene alpenweiden naar de Äußere Steiner Alm, een dot van een hut met tien slaapplaatsen. De verleiding om te blijven is groot, maar we moeten verder.
Oude lariksen en grote blokken groene schist zomen het pad naar het einde van het dal, waar eeuwen geleden nog ijzererts werd gedolven. Later slingert het pad door de weiden verder naar de Sudetendeutsche Hütte, mooi gelegen aan een meertje. Pas als de zon al lang onder is, ruilen we het terras met uitzicht op de Lasörlinggruppe tegen de knusse Stube, gesmukt met oude foto's van het Sudetenland.
De volgende dag klimmen we verder naar de Gradötzsattel (2.826 m). Terwijl we vanaf de pas het schitterende uitzicht op de Großglockner opslorpen, zweeft een arend boven onze hoofden. De marmotten, die zich maar al te goed bewust zijn van hun plaats op zijn spijskaart, hebben hem ook opgemerkt en slaan meteen alarm. Bij de afdaling over sneeuwvelden, schuimende beken en alpenweiden naar het Kalser Tauernhaus kijken we uit over het Dorfertal, een van de mooiste trogdalen van de Oostalpen. En een dat op een haar na was verdwenen.
‘In de jaren 70 zou daar een 222 meter hoge dam worden gebouwd’, zegt Christina, wijzend naar de ingang van de Daberklamm. ‘Het stuwmeer zou het hele Dorfertal hebben overstroomd, via persleidingen zou het water naar Matrei worden geleid, waar de grootste waterkrachtcentrale van Oostenrijk gepland was.’ Zover kwam het echter niet: boeren, natuurbeschermers en de actiegroep ‘Kalser Frauen’ protesteerden zo lang tot het project in 1989 werd opgegeven. Twee jaar later werd het Nationale Park Hohe Tauern opgericht.
Vanaf het Kalser Tauernhaus volgen we de almenweg, die door het Dorfertal omlaag leidt. Waar de weg een tunnel induikt, wijken we uit op het oude veedrijverspad, dat hoog boven de wilde en romantische kloof naar de Moaalm kronkelt.
Later klimmen we over een smal pad met uitzicht op de Großglockner verder door het wilde Teischnitztal. Terwijl we behoedzaam omhoog klauteren, besluipt mij het gevoel dat we worden bespied. En dan ontdek ik hem: op een rots boven ons hurkt een alpensteenbok en kijkt met stoïcijnse kalmte naar het gestumper van die tweebenige wezens in zijn achtertuin. Verderop duiken nog meer bokken op, zeven in totaal. Dergelijke ontmoetingen zijn niet zo zeldzaam in de Hohe Tauern en dat terwijl de alpensteenbok er al uitgeroeid was. ‘Alleen in het Italiaanse Nationaal Park Gran Paradiso leefde nog een kleine kudde’, vertelt Christina. ‘Tussen 1960 en 2005 werden in de Hohe Tauern 200 dieren in het wild vrijgelaten, waar ze zich al snel vermenigvuldigden. Vandaag is er weer een populatie van rond 1.000 steenbokken.’
Ten slotte verschijnt de futuristisch ogende Stüdlhütte (2.802 m), de basis voor veel Großglockner-beklimmers. Haar afgeronde vorm is een antwoord op de geëxponeerde ligging. ‘Hier boven kan het best spoken’, verraadt Toni. ‘Windsnelheden van ruim 200 km/u zijn daarbij niet ongewoon.’ Bij valavond barst een hevig onweer los. Bliksemflitsen doorklieven de hemel, de donder galmt tussen de bergen, hagelballen zo groot als knikkers kletteren tegen de ramen. Ondertussen doen we ons tegoed aan een vorstelijk menu, dat ook in een restaurant in het dal niet zou misstaan. Mogelijk is dat door de goederenkabelbaan, waarmee de bevoorrading vanaf de Lucknerhütte gebeurt, waar we morgen de tocht beëindigen.
Van zulke voordelen konden de mannen, die in 1800 als eerste de top van de Großglockner bedwongen, alleen maar dromen. In die tijd waren er nog geen comfortabele hutten of professionele berggidsen. De door prins-bisschop Franz II. Xaver Altgraf von Salm-Reifferscheidt georganiseerde expeditie werd geleid door lokale boeren en timmerlui die hun schamele loon als ‘berggids’ aanvulden. Onder de 62 deelnemers waren veel wetenschappers. En een pastoor die last van hoogtevrees had en zich volgens de overlevering op de beklimming voorbereidde ‘…in de vaste overtuiging dat zijn laatste uur geslagen had’.
De Adlerweg is de bekendste langeafstandswandelroute van Tirol. Ze ontleent haar naam aan het feit dat het verloop aan het silhouet van een arend met gespreide vleugels herinnert. De route bestaat uit twee delen en dat kan ietwat verwarrend zijn. De hierboven beschreven Adlerweg Osttirol in de Hohe Tauern is quasi het kleine broertje van de Adlerweg, de hoofdroute die door de bergen van Noord-Tirol slingert. Beide routes samen bestaan uit 33 etappes en zijn goed voor een totale lengte van 413 km en 31.000 hoogtemeters.
De Adlerweg voert door de Noordelijke Kalkalpen en doorkruist achtereenvolgens de ketens van Wilder Kaiser, Brandenberger Alpen, Karwendelgebirge, Tuxer Alpen, Wetterstein en Lechtaler Alpen. Elk gebied heeft zijn eigen karakter. Op vele plaatsen bestaat de mogelijkheid om naar de vallei af te dalen en de tocht te onderbreken of een deel met bus of trein te overbruggen.