Een gletsjer, een onherbergzaam karstplateau, bossen van alpendennen, eenzame almweides, twee bergmeertjes, drie berg- en almhutten om te slapen en heel veel stilte. Dat zijn de ingrediënten van een vierdaagse huttentocht door het onbekende en stille deel van het Dachsteingebergte. De oostkant van het massief bestaat uit een groot karstplateau dat niet zo eenvoudig te bereiken is. Hier groeit nog gras op de wandelpaden en loop je uren zonder iemand tegen te komen.
De maand september loopt al langzaam op z’n eind als we vanaf Ramsau am Dachstein de regionale wandelbus naar het station van de Dachstein-Gletscherbahn nemen. De komende vier dagen word ik vergezeld door Andi, een vriend en alpine buddy die dit gebergte door en door kent. Als we omhoog zweven bewonderen we de 1.000 meter hoge Dachstein-Zuidwand en de top van de Hohe Dachstein. Dat het bergstation op 2.700 m ligt, merken we meteen bij het uitstappen. Een gure wind, nog eens extra gekoeld door de gletsjer, waait ons tegemoet. De gletsjer is grijs en verlaten, maar het korte stuk dat we er overheen moeten is goed geprepareerd en duidelijk aangegeven. Langs de rand van de gletsjer volgen we de talrijke markeringen naar beneden. Een echt pad is niet te herkennen aangezien het terrein over ruige rotsen gaat. Op enkele plekken zijn staalkabels aangebracht om het naar beneden stappen wat makkelijker te maken. Vanaf hier hebben we zicht op een deel van het enorme karstplateau waar het grootste deel van onze tocht verloopt. Aan het einde van de troosteloze gletsjer ligt een klein ijsmeertje vol met smeltwater waarin de blauwe lucht wordt weerspiegeld. Andi weet te vertellen dat deze gletsjer in de laatste warme zomer ongeveer vijf meter aan dikte heeft verloren en zich tientallen meters heeft teruggetrokken.
Na het verlaten van het gletsjerskigebiedje kronkelt het pad van grove stenen door een droog landschap waar alleen aangepaste kruiden en mossen kunnen groeien. Dat niet zo lang geleden de gletsjer nog tot hier liep, is duidelijk te zien aan de gladgepolijste rotsen waar we regelmatig overheen lopen. „Steenrijk zijn ze hier!” grap ik naar Andi als ik een klein evenwichtsdansje moet maken omdat ik weer eens te veel om me heen heb gekeken. Lachend antwoordt hij dat bijna elke bergtop van het Dachsteingebergte op -Stein eindigt. Ook het plateau waar we over uit kijken heet „Am Stein”. Langzaam maar zeker wordt het terrein wat groener en glooiender als we de toppen en bergflanken van de hoogste bergen achter ons laten. Over slingerende paadjes lopen we door een bergtoendra. We komen aan de zuidkant van het grote plateau. Door een brede, en uiteraard stenige inkeping zien we het Guttenberghaus dat als een arendsnest ruim duizend meter boven het dal ligt. De huttenwaard Günther is een vrolijke man die graag een praatje maakt. ´s Avonds smaken de aanbevolen Bergsteigergröstl en Hüttenschmarren meer dan heerlijk!
Als we de volgende ochtend vertrekken, lopen we over een grof stenen pad tussen grote rotsblokken door. Langzaam maar zeker dalen we af, onderbroken door kleine stijgingen. Dan zien we het immense plateau en dan weer het Enns-dal in de diepte. Na een uurtje komen we bij een splitsing waar een pad vanuit het dal omhoog voert. „Vanaf hier wordt het écht rustig.” vertelt Andi en hij wijst op het pad dat op hoogte blijft. Het is duidelijk te zien dat hier nauwelijks mensen lopen. Het pad is een stuk smaller en er groeit zelfs nog gras op. Dat belooft een heerlijk rustige dag te worden! Het pad slingert tussen kruipdennen door, over alpine grasmatten en over puinhellingen terwijl steile rotswanden ons dan weer links, dan weer rechts flankeren. De eerste bomen die we tegenkomen zijn grotendeels alpendennen, de koninginnen van de Alpen, aldus Andi: „Schnaps wordt ervan gemaakt, net als slaapkamermeubels die voor een gezonde slaap zorgen.” Als we weer om een rotswand heen wandelen, is het terrein voor ons ineens volledig open. Het weidegebied van de Grafenbergalm ligt voor ons. Gedurende de zomermaanden worden hier meer dan 120 stuks vee door de inmiddels 77-jarige schrijver Bodo Hell geweid. Helaas is de schrijver ergens in het grote gebied onderweg en missen we de kans op een interessante ontmoeting én een kans om onze watervoorraad aan te vullen. Gelukkig zei Andi voor vertrek al dat er alleen op de slaaphutten water te krijgen is en hebben we genoeg meegenomen. Kort na het oversteken van het almgebied zien we in de diepte de Grafenbergsee en wat later de Ahornsee liggen. Het pad verandert van karst en almweides in een betoverend oud bos met oeroude en enkele omgevallen boomreuzen. We komen langs een klein huttendorpje onderaan de berg Stoderzinken waar ook het Steinerhaus staat, een eenvoudig berghotel waar we overnachten. Na een lange dag met alleen maar water, smaakt het „alkoholfreies Weissbier” heerlijk. Net als het avondeten van Tine, de eigenaresse en kok met een voorliefde voor de wat fijnere keuken.
De volgende ochtend slingert het pad nagenoeg alleen door bossen en over enkele open plekjes. Het gebied is misschien het best te omschrijven als een enorm duinenlandschap waar bossen op staan. In plaats van hoge zandheuvels bestaat de ondergrond uit ruw kalkgesteente met brede en smalle duinvalleitjes en dito doorgangen. Als uit het niets staat er opeens een informatiebord. We hebben de ingang van de Notgasse bereikt, wat letterlijk „noodsteeg” betekent. Deze droge kloof wordt al duizenden jaren als verbinding tussen de verschillende dalen gebruikt. De Notgasse is één van de bekendste plekken met rotstekeningen in de Oost-Alpen. Over een lengte van ongeveer 500 meter vind je hier ruim 500 rotstekeningen waarvan de meeste in de Middeleeuwen zijn ontstaan en de oudste tekeningen uit de prehistorie stammen. Als we door de steeds smaller wordende kloof met haar 60 meter steil omhoog ragende rotswanden wandelen, zien we overal de rotstekeningen met motieven zoals hooivork, paard, gems, jaartallen en onbekende motieven die doen denken aan runen. Waarom men precies hier in de rotsen de tekeningen heeft gekrast, is niet bekend. Wel weet Andi te vertellen dat ´Not´ niet van ´in nood verkeren´ stamt, maar van ´hnod´, wat zoveel als heilig vuur betekent. Was dit misschien een bijzondere cultplaats van de Kelten? De indrukwekkende doorgang door de kloof, het ruige landschap eromheen en de bijzondere betekenis van deze plek laat mijn fantasie op hol slaan. Het terrein blijft fascinerend ruig met een behoorlijke flair van oernatuur.
We komen langs de verlaten Brandalm, één van de weinige almgebiedjes. Even moeten we zoeken hoe de route vanaf hier verdergaat, maar gelukkig vinden we net na de almhut het pad naar links en kunnen we weer verder door de ongerepte bossen. Precies op het moment dat onze magen melden dat ze wat nodig hebben, komen we op het grotere almgebied van de Viehbergalm waar meerdere kleine almhutten staan. Bij de Ritzingerhütte nemen we plaats op een massief houten bank. Op aanraden van de hartelijke Sennerin neem ik ´Steirerkrapfen´, een soort crêpes met daarop ´Steirerkas´. Deze regionale kaas heeft een sterke geur waar je van moet houden. Andi doet dat blijkbaar niet: „Pfoei deivie!” klinkt het afkeurend in zijn zwaar dialect als hij de kaas ruikt. Na de lunch gaat het door het bos omhoog naar het Hochmühleck. Grotendeels volgen we meer loopsporen dan een echt pad. Ondanks het schitterende landschap wandelen hier blijkbaar maar weinig mensen. Is prima zo, vinden we. Op het topje groeien net iets te veel bomen voor grandioze uitzichten, maar af en toe hebben we mooie doorkijkjes. Het pad brengt ons snel een stuk lager aan de verlaten Göseritzalm voorbij en nog een stuk lager naar de Steinitzenalm. Gedurende het seizoen woont Bernadette met haar man en kinderen op deze alm en in een familiaire sfeer kun je hier overnachten.
De volgende dagetappe merken we duidelijk dat het dal niet meer ver weg is. De paden zijn al snel uitgegroeid tot boswegen en na een paar uurtjes komen we langs de eerste huizen van het Salzkammergut. Hoogtemeters maken we nauwelijks nog en zo bereiken we de Ödensee, één van de kleinere meren in het Salzkammergut. Voor ons een goede gelegenheid een frisse duik te nemen. Vanaf de Ödensee lopen we verder naar ons einddoel, het stadje Bad Aussee. Ondanks dat er slechts een paar duizend mensen wonen, vinden we het na deze eenzame dagen blijkbaar te druk en nemen we snel de trein terug naar ons uitgangspunt om zo lang mogelijk van de rust te kunnen genieten.