De Itria vallei, het groene hart van Puglia is het decor voor een paar dagen stappen. Wandelen, hiken, trekken, geef het beestje een naam. Samen met mijn vader verken ik deze regio te voet. De bagage wordt vervoerd, een dagrugzak is het enige dat meegaat als we vanuit Alberobello zuidwaarts op pad gaan.
Alberobello dus, een wit stadje bevolkt door duizenden kabouterhuisjes, Trulli genaamd. De Trullo -als enkelvoud- stamt al uit de 15e eeuw. Destijds werden de huisjes opgebouwd door de stenen te stapelen zonder cement. Zodra de belastingcontroleur langskwam werd simpelweg het huisje afgebroken. ‘Wat nou WOZ? Ik heb helemaal geen huis’. Slimme mensen. Nu staan ze er nog steeds, steviger, moderner van binnen en altijd het kenmerkende kegelvormige dak. Sinds een jaar of twintig staat het dorp Alberobello op de Unesco Werelderfgoedlijst en dat is te merken. Excursies van de regionale scholen, samen met bussen vol Oosterse medemensen achter hun onafscheidelijke camera’s, zorgen voor een drukke bedoening. Maar wie geduld heeft en wacht tot na vijf uur is het genieten. Het witte stadje kleurt naar zacht oranje en de rust valt. Slenterende locals kleuren de rest van het plaatje. Bellissimo.
Het is stil. Het kraken van de steentjes op de dirtroad is alles wat we horen. Op de vader-zoon praat na natuurlijk. Zolang achter elkaar hebben we tijden niet gepraat, dat op zichzelf is al een reden om zo’n trip te maken. ‘Vals plat’, aldus mijn vader en achteromkijkend door het pijnbomenbos zie ik inderdaad de stijging. De hoogtemeters vallen mee, maar als je hier met 30 graden loopt zullen er wel wat zweetdruppels achterblijven vermoed ik zo. Met de 22 graden die wij hebben is het prima te doen. Na de pijnbomen wordt het opener, her en der verschijnt een Trullo, soms in verregaande staat, andere duidelijk aangepast naar deze tijd. ‘Wat is dat?’ Als we even op de zo typerende stenen muurtjes een pauze houden schiet er iets tussen mijn benen weg. Ik blijk een salamander van zijn zonplekje weggejaagd te hebben. ‘Scusa’.
Naarmate de route volgt neemt ook het aantal van deze kleine draakjes toe, op sommige plekken schieten ze bij elke stap weg. De spelonken van de muurtjes zijn een ideaal toevluchtsoord.
Het is goed smeren in het achterland. De wind blijft steken achter de olijf- en amandelbomen en de zon maakt het warm. Het handjevol mensen wat we zien onderweg zijn druk met het snoeien van de olijfbomen. Niet zelden wordt het gesnoeide direct naast de boom in brand gestoken. Zo denken we de eerste dag nog een beginnende brand te spotten, na een paar dagen is het gemeengoed en vertrouwd. “Buongiorno!” Een stevige bezwete Italiaan groet ons met een olijke blik. Hij lijkt wel haast vergroeid met de tractor die hij bestuurt, zo makkelijk rijdt hij ons tegemoet. De sigaarstomp in de mondhoek maakt hem verder onverstaanbaar, ik vermoed dat hij wil weten waar deze rare kwibussen vandaan komen. “Ollanda” is dan ook mijn antwoord. Een gulle lach verschijnt waarbij het me verbaast dat zijn sigaar blijft hangen. “Aha, Ollandesi, Gullit!” Tot zover ons diepe gesprek, toch is dit typerend voor dit deel van Puglia. Landbouw, niet zelden in combinatie met Agriturismo. En altijd die vriendelijkheid. Het feit dat deze mensen in precies verbouwen wat ze nodig hebben voor hun levensonderhoud en soms wat meer, maakt dat je hier zo gelukkig kunt zijn bedenk ik me. De B&B’s en ‘Masseria’s’ lopen we een aantal keer voorbij. Toeristen zelf zien we niet, onderweg in ieder geval.
De Agriturismi zijn fantastisch om een nacht of meer te verblijven natuurlijk, maar vergeet ook de kleine -veelal op heuvels gelegen- dorpjes niet. Niet zelden staan ze in de lijst -I Borghi più belli d’Italia- van de 211 mooiste dorpen van Italië. Gedurende de dag zie je ze al liggen, als witte bergtoppen glinsterend tussen de olijfbomen. Met namen als een klok, Locorotondo, Martina Franca of Cisternino, stuk voor stuk zeer de moeite waard om een overnachting voor in te plannen. De smalle steile straatjes, geplaveid met kinderkopjes, die je kuiten en bovenbenen nog even testen na een dag onderweg geweest te zijn over het glooiende parcours. “Due vino bianco per favore”. Mijn vader en ik wennen snel aan de Italiaanse gewoontes. Na dit aperitivo met een lekkere antipasti volgt pas na achten de gang naar het restaurant. En dan nog zijn we de eerste.
“Even de flessen vullen hoor”. Bij een middeleeuws uitziende waterpomp houden we even halt. Het is warm en het is maar goed dat er her en der van deze watervoorzieningen zijn. De schaarse bewoners zullen met liefde de flessen willen vullen waarschijnlijk, maar het is niet nodig. We zijn een beetje weemoedig. Het is de laatste dag en de wil om naar huis te gaan is duidelijk nog niet aanwezig. De rust in deze heerlijke mediterrane natuur maakt ons gelukkig. We snappen de mensen die hier wonen en werken wel. Ik kom hier terug en ook mijn vader is vastbesloten om hier terug te keren. Met een welgemeend ‘A presto Puglia’ nemen we dan ook afscheid van het groene hart van Puglia.
Geen dag onderweg zonder een goede dagrugzak. Tijdens deze tocht gebruikte ik de Fjallraven Kaipak 28. Met 28 liter inhoud kun je prima een dag vooruit. Lunchpakket, extra trui of shirt, natuurlijk een goede camera en daarnaast voldoende drinken. Unisex en geschikt voor bijna ieder type lijf.