Oud-Op Pad-hoofdredacteur Kees Lucassen (66) maakte meer dan honderd fietsreizen. Gevraagd naar de mooiste route, zegt hij: “Onmogelijk te zeggen. Maar de Camino del Cid heb ik drie keer gereden, dat zegt wel wat. De eerste keer, in maart 1994, was door een kaal, winters Spanje, tijdens de Semana Santa. Maar de laatste keer, in mei 2025, fietste ik door 86 tinten groen. Over die reis schreef ik dit verhaal.”
“En toen?” vraagt Petra, haar linker wenkbrauw optrekkend. Wie Petra is, dat vertel ik zo, maar eerst wil ik hier iets kwijt over de talrijke mensen die mij onderweg naar hier, Montes de Perín, precies hetzelfde hebben gevraagd. Zoals? Nou Juan bij de kathedraal van Burgos, Benito in Aguilar de Anguita, Pedro in El Pedregal, María in Teruel, Luna in Valencia en José in Orihuela.
Juan is een politieman. Pal voor de kolossale kathedraal van Burgos bewonderde hij mijn fiets, een Koga met Rohlof-naaf. Zelf fietst hij ook graag. En of ik op weg was naar Santiago.
Waarna ik deze sympathieke arm der wet in Steenkolenspaans vertelde dat mijn route, de Camino del Cid, nog maar net was begonnen. In Vivar del Cid, het geboortedorp van Rodrigo Díaz alias El Cid, twaalf kilometer ten noorden van Burgos. Én dat ik, om daar te komen, wel al in Holanda was begonnen. De Kustroute min of meer volgend naar ‘t Vlaamse Middelkerke. Via Vlissingen, Damme, Brugge, Plassendale en Snaaskerke. Plus: 1001 populieren, zeeën van fluitenkruid, tongstrelende garnalenkroketjes en een picon van het huis bij Resto Mijn Plezier.
Eenmaal Middelkerke voorbij was ik via Veurne naar Duinkerken gefietst, om daar op de ferry naar Dover te stappen. En hierna naar Portsmouth gefietst, via Folkestone, Hastings, Seaford & Brighton. Plus: witte kliffen & knalblauw Kanaal, breakfasts met bacon & bloedworst, overstekende dassen & eekhoorntjes, en de sporen van o.a. Henry VIII, Charles Dickens, koningin Victoria, & mister Bean.
"Y luego? (En toen?)” wilde Juan weten, starend naar het giga-godshuis.
Dus ik vertelde verder. Over hoe ik, na een afstapwaardige rustdag in Portsmouth, op de boot naar Santander was gestapt. Ook weer een historische havenstad, waar ik – onderweg dolfijnen spottend in de Golf van Biskaje − 36 uur later wiel aan wal zette. Vervolgens verdween ik in de Cordillera Cantábrica, het Cantabrisch Gebergte, om via de Puerto de Alisas (674 m) en de Puerto de los Tornos (920 m) Castilië & León te bereiken. Hoy (vandaag) één Spaanse regio, maar in de tijd van El Cid twee kiftende koninkrijken. Ik kampeerde er wild, ontbeet spotgoedkoop in kleine dorpskroegen, met koffie & tortilla, en trapte door rotstunnels en onder zwijgende gieren & klepperende ooievaars. Plus, na Oña, sfeervol stadje nummer zoveel, over een oude spoorlijn, nu een gravelpad, de camino naturales tussen Medina de Pomar en Burgos.
“Zo bereikte ik, elf dagen na vertrek, Vivar de Cid. Geboortedorp van Rodrigo Díaz, oftewel El Cid, alias El Campeador. Zijn geboortehuis, een hoogbejaarde molen annex café en stempelpost, bleek echter cerrado, dicht. Ik ben daarom maar doorgefietst, naar hier, Castiliës stokoude hoofdstad.”
“En nu? Toch wel een rustdag?” reageert Juan. “Kijk, hier in deze kathedraal, werelderfgoed met mucho bezienswaardigheden, rusten Rodrigo en zijn Jimena. Voor eeuwig. En in de sporen van zijn leven gaat u nu trappen. Maar er is nog zoveel meer. De middeleeuwse stadspoort, El Cids standbeeld, het Museo de la Evolución Humana en… ach, welbeschouwd is Burgos de wieg van Spanje. Om nog maar te zwijgen over de tapas, de rioja en wat verder ter tafel komt.”
En ja, daar had Juan een punt.
In het gehucht Aguilar de Anguita vraag ik of het bronwater potable (drinkbaar) is. Aan Benito, een kromgetrokken grijsaard die reageert als door een adder gebeten: “Sí señor, dit is ‘t gezondste agua de España!”
Demonstratief neemt hij een slok, recht zijn rug en vraagt dan met schorre stem wat ik hier doe. Waarna ik hem vertel over hoe ik van Burgos naar San Pedro de Cardeña ben gefietst. “Daar was El Cid ooit, zowel dood als levend. En Babieca, zijn paard, ligt er in de kloostertuin begraven.”
Ook vertel ik over Membrillas de Lara, waar onverwacht een dinosaurus opdook. En over Covarrubias, een van Spanjes mooiste dorpen. En over Sad Hill, het kerkhof in de slotscène van The Good, the Bad & the Ugly. En over de monnik Moises (Mozes), zingend in Santo Domingo de Silos. En over de Garganta de la Yecla, mijn derde kloof onder zwijgend zwevende gieren. En over Clunia, rijk aan de ruïnes van een Romeinse stad. En dan… dan stop ik even voor een slokje gezond water.
“Y luego?” raspt Benito prompt, 38 rimpels fronsend.
Ik vertel hem over de kasteelruïnes langs de Río Duero. Over giga-El Cid-graffiti, in Estaban de Gormaz. Over El Burgo de Osma, waar in de middeleeuwse kathedraal het Cantar de Mío Cid is gevonden. Een heldendicht, na El Cids dood geschreven en waarin hij een avontuurlijk edelman is, trouw aan koning en kerk. Onmisbaar in de Reconquista, de woelige strijd tegen de Moren. Bekend is echter dat hij met zijn huurleger ook voor de Moren vocht, als hem dat meer opleverde.
Trappend tussen ontelbare appelbomen, zo kwam ik in Navapolos. Een spookgehucht, waar El Cid, aldus regel 401 van het heldendicht, Castilië verliet door hier de Duero over te steken. Iets verderop was een brug, maar die werd destijds beschermd door het grootste fort van Europa: het Castillo de Gormaz. “Gebouwd door Moren, begeerd door Christenen. In een halve eeuw tijd wisselde het tien keer van eigenaar alvorens onze held het definitief veroverde. Hoy is het een leeg karkas. Muren met uitzicht op schier oneindig niets dat wordt bevlekt door de schaduw van overdrijvende wolken.”
“Y luego?” grijnzen de 38 rimpels opnieuw.
“Na Berlanga de Duero, ooit eigendom van El Cid en nu een van Spanje’s mooiste dorpen, met uiteraard weer een giga-kasteel, passeerde ik eerst de Ermita de San Baudilio, een grafkapel (vol fresco’s, bloedmooi en ‘Ver van alle routes’, aldus de schrijver Cees Nooteboom in De omweg naar Santiago, maar dat laatste klopt dus niet). Dan Caltojar, met huizen van leem en muren met Picasso-graffiti. Daarna vestingdorp Rello (middeleeuws, ommuurd en ‘een hoogtepunt’ volgens Bert Sitters, schrijver van de fietsgids El Camino del Cid). En dan het gehucht Barahona (‘Hallucinerend’, aldus de Spaanse schrijver Ortega y Gasset). Zo kwam ik in Siguënza, stokoud stadje & werelderfgoed-kandidaat. Met een oogstrelende kathedraal, een dito Plaza Mayor, mijn vierde gesloten Turismo-kantoortje & Hotel El Laberinto, waar ik gisteren een kamer vond voor mezelf én mijn Babieca.
Benito: “Por qué amigo? Hier had je gratis kunnen slapen.”
Weer vijf dagen later vraagt Pedro, een 78-jarige oud-leraar: “Y luego?” We zitten dan voor mijn tentje, in de geuren van rozemarijn, lavendel, wilde kamille en jamón ibérico. Iets buiten El Pedragal, el pueblo waar Pedro woont. Hij ontkurkt een fles en ik vertel. Over hoe ik van Maranchón naar Medinaceli ben getrapt, via windmolens op montañas.
Pedro: “Sí, sí, Don Quichots reuzen!”
“Sí, en Medinaceli is een stadje op een heuvel, waar El Cid ooit man tegen man vocht.”
Pedro: ”Sí, sí, zoals het ‘n Campeador betaamt!”
“Sí, een brokkelige plaquette op de uitgestorven Plaza Mayor herinnert aan zijn aanwezigheid. Enfin, na een café con leche tussen bar en Mariakapel, daalde ik eerst drie kilometer lang af, als een baksteen, om vervolgens 25 kilometer lang fluitend de Gargantas del Rio Jalón te doorboren. Denk: rode rotswanden, grillig geboomte en bulderend water, tot voorbij het dorp Arcos de Jalón, waar ik bemerkte mijn stuurtas te missen. Met daarin: geld, pasjes, paspoort, gids, kaarten, oplaadkabels, zeg maar todo!”
Pedro: “Nó, nó! Y luego?”
“Terug naar Arco gefietst, daar gevraagd of er iemand Inglés sprak, aan de schooljuf de situatie uitgelegd en om ‘n taxi gevraagd. Heen & weer naar Medinaceli, sí dat kon, voor € 25. Perfecto, zei ik. Verzwijgend dat ik niets zou kunnen betalen indien ik de tas niet terug zou vinden. Naast de chauffeur en tot Maria biddend, zo reed deze ongelovige terug naar Medinaceli, richting terrasje. De kastelein keek me vol onbegrip aan toen ik stotterend vroeg of hij mijn stuurtas had gevonden. Maar op ‘n tafeltje in de hoek, daar stond ie, compleet met inhoud. Met de chauffeur zingend terug naar Arcos gereden, de man 10 euro fooi gegeven en hierna fluks koers gezet naar de beoogde plaats voor de nacht: het hospederia van Santa María de Huerta. Dat bleek net die dag echter cerrado, gesloten. Maar buiten het dorp, daar stond een Maria van steen. Gastvrij naast een fijn kampeerplekje. Nogmaals, ik geloof niet in hogere machten, maar María, dat is toch wel mijn beste vriendin.”
“Chico afortunafo! (Bofkontje!)” roept Pedro, mijn mok bijvullend. “Y luego?”
“El Cid volgend ben ik tot hier gekomen. Rollend over puinpaden, stille N-wegen, hondsdolle kronkelweggetjes en ex-spoorlijnen. En via afstapwaardige plaatsen als Ateca, Catalayud, Villafeliche, Daroca en El Poyo del Cid. Plus: oude stadspoorten, blaffende herten, de Río Jilcoa, spotgoedkope menus del dia, inclusief wijn & koffie, kloosters & kerken in mudéjar-stijl (met zowel Moorse (islamitische) als christelijke elementen, waarover zo dadelijk meer) en minimaal ‘n miljoen klaprozen”
Pedro: “Als un ciclista feliz, een gelukkige fietser. Nog wijn?”
“Und dann?” informeert María, die ik in de stad Teruel ontmoet. Weer vijf dagen later en op La Escalinata, een iconische trap in de mudéjar-stijl. María – volbloed Aragonese & ex-student geschiedenis − spreekt vloeiend Duits, wat ik beter beheers dan Spaans, dus spreken we dat.
Ik vertel haar over slapen onder zehntausend sterren, over het oude hart van Molina de Aragón, veel genoemd in het Cantar de Mío Cid en over de Barranco de la Hoz del Río Gallo, een kloof tussen domtorenhoge rotswanden. Plus: ‘t Parque Natural del Alto Tajo, ‘t Reserva Nacional de los Montes Universales en de Montañas Vacías (Lege Bergen) oftewel het Lapland van Spanje. Met: bizarre bergen & woest water, knoflooksoep & gazpacho, droomdorpen & zoutpannen. “En iets voorbij de Puerto de Villarosario, met 1705 meter ‘t letterlijke hoogtepunt van de reis, daar schitterde Albarracín. Googlewaardig María, und du weiẞt wahrscheinlich warum.”
María: “Selbstverständlich! Een doolhofstadje, dat één groot monument is. Al bewoond in de prehistorie. En in de roerige tijd van El Cid was dit adelaarsnest, dat toen Santa María de Abin Rázin heette, een taifa (mini-staatje).”
“Precies. Ommuurd, met Alberque Albarracín, een gastvrije herberg, en Alizia, eethuisje in een trapsteeg, goed voor goddelijk eten & vloeibaar geluk. Wat ik allemaal achter me liet, verder fietsend over de weg naar Bezas en Teruel. Kronkelend langs Pinturas Rupestres (grotten met prehistorische rotstekeningen) en vistas panorámica (“Aussichtpunkte”) en geurend als een lekkende tankwagen vol dennenshampoo. Tot hier. En manaña neem ik een Ruhetag.”
“Oh, dan heb ik vrij. Zal ik je Teruel laten zien?”
Teruel, de kleinste provinciehoofdstad van Spanje, is bekend om veel. Ik noem, met dank aan María, 4 dingen:
1) Delicias de Teruel (ham, ham & ham).
2) Torens in mudéjar-stijl (werelderfgoed). Maria: “Mudéjares is Arabisch voor: zij die mogen blijven. Kunstenaars onder de Moren, die na de Reconquista in Spanje bleven, verstehst du?”
3) Fonda Del Tozal (knuskrakend tophostal voor mens én fiets) en…
4) Los Amantes. María: ”Tja Kees, dat is een droef verhaal. Ergens in de 13e eeuw waren Isabel en Diego smoorverliefd op elkaar. De vader van Isabel vond Diego echter te weinig man van de wereld. Hij moest zich eerst maar eens bewijzen. Daarop trok Diego voor vijf jaar de wereld in. En op de dag dat hij als rijk man terugkeerde, bleek Isabel diezelfde ochtend te zijn getrouwd met een ander. Hij vraagt haar om een laatste kus. Zij weigert. Waarna Diego met een gebroken hart sterft. Als Isabel zijn begrafenis regelt, kust ze hem alsnog en valt dan dood in zijn armen. Nu nog liggen samen hier in de San Pedro, naast elkaar. Wollen wir hingehen? Doen we daarna de Delicias.”
Ik zei het al eerder, María is mijn beste vriendin.
“Y luego?” vraagt Luna, vier dagen later in Valencia. Of zeg maar gerust: in een andere wereld. Hierover zo dadelijk meer, eerst leg ik nu uit aan Luna − fietsgek, camarera (barjuf) & zojuist centro ciudad ontmoet − hoe ik tot hier ben gefietst.
“Vanuit Teruel zijn er twee routes mogelijk. Een mooie, zware en lange, via vijf bergpassen, stokoud Cantavieja & Villafranca del Cid. Pakweg 310 kilometer tot aan de stad Segorbe. En een korte, over een voormalige spoorlijn, dus vrijwel vlak, de Via Verde de Ojos Negros. En dan is Segorbe slechts 110 kilometer ver. Omdat ik de lange weg al in 1996 heb gefietst, koos ik nu voor de Via Verde. Over asfalt & gravel, via hoge viaducten & donkere tunnels. Allesbehalve lelijk, maar toch ook wat saai, want vrijwel vlak (en soms met snelwegzicht).
Daarom koos ik, zoals El Cid al eerder deed, voor de A33 richting Valbona, de Sierra de Gudar, Rubielos de Mora (mijn zevende pueblo mas bonito van Spanje), de Río Mijares en Montanéjos (pueblo met warmwaterbronnen). Met onderweg: knoestige olijfbomen, ‘n fonkelend stuwmeer, ‘n gapende afgrond & ‘n nieuwsgierig bergbokje. Plus, na Segorbe: ontelbare sinaasappelbomen, de Via Verde Xurra, artisjok-akkertjes, fletse flats en de Torres de Serranos. Stadspoort uit de 14e eeuw, naar het hart van Valencia, de Stad van het Licht, volgens het Cantar de Mío Cid.”
“Maravilloso!” lacht Luna. "Weet je wat de volledige naam van deze stad is? Valencia del Cid! In 1094 veroverde Rodrigo deze stad en vijf jaar later stierf hij er. De Moren stonden op dat moment voor de poort. De legende wil dat zijn dode lichaam in zijn harnas is gestopt. En dat werd op zijn trouwe Babieca gezet, die vervolgens door de poort galoppeerde. De Moren wisten niet wat ze zagen en sloegen op de vlucht. Fiesta voor Valencia, maar Rodrigo was dood.”
“Ja, de meeste CdC-fietsers stoppen hier. Op de app staat echter nog ‘n deelroute naar het zuiden, waar El Cid ook is geweest. Die ga ik doen.”
“Maar eerst toch wel een rustdag?”
En ja, daar had Luna een punt. Een ‘rustdag’ in de reeds genoemde andere wereld. Na drie weken dunbevolkt Spanje struinde ik nu tussen zwierige zomerjurken en vapende yups op elektrische stepjes. Naar kathedraal, Heilige Graal, Mercado Central, La Lonja, Rafael Abads fietsenwinkel (sinds 1922), Mercado de Colón, Antigua Morellana (klein tophostal, hartje stad, bestiert door twee hupse bakkersdochters), Agua de Valencia (iets met sinaasappelsap, cava & wodka) en 1001 andere mooie dingen. Zoals, jawel, vlakbij de arena: El Cid zelf. Hoog op Babieca, versteend in galop.
Vier dagen later zit ik in Orihuela, eindpunt der zuidelijkste CdC-deelroute. Historische stad aan de Río Segura. Met kerken, eeuwenoud & beeldschoon, van klopper tot spits, zodat zelfs een ongelovige er blij van wordt. En met José, ook zestiger, ook op de fiets, en onbegrijpelijk Zuid-Catalaans keuvelend.
Hij eet olijven en ik vertel. Over hoe ik na Valencia nog maar eens in een andere wereld kwam. Die van het Parque Natural de la Albufera, rijk aan nevelig moeras, felgroene rijstvelden, zwarte ibissen, roze flamingo’s, puike paella, vliegende herten, kleine vissershuisjes & Spanjes grootste zoetwatermeer. En over hoe ik daarna, rode verfklodders volgend, naar Xàtiva fietste. Stokoud stadje onder een heuvel, gekroond met een castillo – uiteraard − en tjokvol monumenten. En daarna verder, bergop-bergaf, langs één stuwmeer, tienduizend citroenbomen en nog net wat meer vlinderlokkende kogeldistels. Plus, in de berm: drie dode koelkasten en een uitgemergeld schapenkarkas.
“Y luego?” krast José, waarna hij een olijfpit uitspuugt.
Ik vertel verder. Over de CV81, de gestaag stijgende weg naar de Sierra de Mariola. Van Ontinyent naar Bocairent, een parel waar ik nog nooit van gehoord had (tip: google ‘t maar eens). Met een middeleeuws hart, prehistorische grotten én Villa Carmen: een gastvrij casa rural met zwembad & mini-camping. Waar ik ’s morgens voor mijn tentje een haan en een kip zag doen, wat ik een week eerder twee konijntjes had zien doen.
“Y luego?”
“Kort samengevat: teerweggetjes & puinpaden, levendig industrieterrein & dode slangen, Monforte del Cid (druivendorp) & Elche (palmenstad) en sangria & olleta (stoofpotje met o.m. pompoen, knolraap, witte bonen, varkensribbetjes, spek, bloedworst, uien, pastinaak, tomaat, Spaanse pepertjes, distels, saffraan, komijn, venkel & olijfolie). En nu ben ik hier. Waar El Cid terug naar Valencia ging. Om daar dood te gaan. Dat ga ik dus niet doen. No way José!”
Mijn nieuwe vriend knikt, begripvol kijkend. En spuugt dan nog een pit uit.
“En toen?” vraagt Petra, met wie ik – weet u het nog? – aan dit verhaal begon. Samen met haar vriend Roel bestiert ze Montes de Perín: een mini-park met enkele vakantiehuisjes & camperplaatsen, verstopt tussen palm-, vijgen- & zoetgeurend citrusgeboomte. Niet ver van Middellandse Zee, Parque Natural Sierra de la Muela, Cabo Tiñoso y Roldan én Cartagena, mijn zevende historische havenstad, rijk aan sporen uit de oudheid, van Punische stadsmuur tot Romeins theater. En bekend dankzij Hannibal, die vanaf hier met zijn olifanten door Spanje en de Alpen richting Rome trok. Welnu, aan Petra vertel ik, terwijl Roel drie glazen met zelfgemaakte limoncello vult, hoe mijn laatste zes dagen zijn verlopen.
“Als je vanuit Orihuela de Río Segura volgt, 25 kilometer lang over de Camino de Levante, kom je vanzelf in Murcia. Hoofdstad van de regio Murcia. Wat rommeliger dan ‘t Spanje dat achter me lag, maar zeker niet minder leuk. Alleen de stad al, met naast de flamboyante kathedraal een dito Koninklijk Casino (annex museum) plus: barokbeelden, tapasbarretjes & Discos Tráfico, zo’n platenzaak waarvan je het bijna jammer gaat vinden dat je per fiets reist. Enfin, via een muur van rijstebrij − de in beton gegoten rafelranden van Murcia – bereik je hierna de Via Verde del Noroeste, de 80 kilometer lange fietsroute naar Caravaca de la Cruz, een Heilige Stad. Via verkruimelde stationnetjes, roestige viaducten & wreed, kaal onland. Plus: zowel citroenboomgaardbergen als, na het dorp Bullas, schaduwrijk bos. Waarna Caravaca opduikt, stad van een mirakel.”
“In het jaar 1231 was Abú Zeid, een Moorse sultan, hier de baas. Over, door giftig water, doodzieke onderdanen. Tot er plots twee engelen verschenen die aan Abú het Vera Cruz (Ware Kruis) gaven, gemaakt van een stuk hout van het kruis van Jezus. En zie, Abú bekeerde zich, heel Caravaca genas en kreeg de status van Heilige Stad. De oude Morenburcht, hoog boven de stad, is nu verbouwd tot kloosterbasiliek, met daarin, in een kapel achter het altaar, het kleine, vierarmige Vera Cruz. Desgewenst kun je daar Onze Lieve Heer om een gunst vragen.”
“Dus jij rijdt nooit meer lek?” wil Roel weten.
Meer informatie over deze reis is te vinden op de website van SNP Natuurreizen. Of ga direct naar vertrekdata en boeken.
“En toen?” vraagt Petra, voor de laatste keer.
“Kort samengevat? Onder een verzengend zonnetje − goed voor 33 graden Celsius in de schaduw, die er nauwelijks was − naar hier gefietst. Via 1001 geiten & schapen (verstopt in zeeën van wuivend koren), donder, bliksem & hagel, hotel Puerta de Andalucia in Puebla de Don Fadrique (dorp onder nog maar eens tienduizend sterren), het Parque Natural Sierra de María (met Vélez Blanco, een wit bergdorp) en de EuroVelo 8 (mijn derde kustroute).”
“En nu?”
“Enkele dagen rust. En dan Hannibal achterna, terug naar het noorden. Of verder á la Don Quichote, over wie Cervantes schreef: ‘Hij hield het voor nuttig en noodzakelijk dolend ridder te worden.”
“Of terug naar María,” oppert Roel, limoncello bijvullend.
“Hoe dan ook, jij bent un ciclista feliz!” lacht Petra.
En ja, daar heeft ze een punt.