Er zijn van die bergen waar je gewoonweg geen genoeg van krijgt. Denk aan de Matterhorn, de Mont Blanc en de Drei Zinnen. Je hoeft ze niet altijd te beklimmen om ze uitgebreid te bewonderen. Je kunt er ook omheen wandelen! Soms in een dag, soms in een paar dagen waarbij je van hut naar hut wandelt. We hebben de zeven mooiste piekfijne rondwandelingen voor je op een rij gezet.
Op, af… op, af… op, af… Op deze roemruchte route door de Italiaans-Zwitserse grensstreek moet je dagelijks minstens duizend meter stijgen en dalen. Een achtbaan op wandelschoenen is het! Met onderweg uiteraard volop zicht op de meest fotogenieke berg van Europa: de 4478 meter hoge Matterhorn. Wie zonder goede conditie, of met hoogtevrees, aan deze tocht denkt te kunnen beginnen, zal snel met knikkende knietjes moeten omkeren. In acht dagen tijd en bijna 150 kilometer zwoegen krijg je alles voor de voeten geworpen wat bergwandelen zo uitdagend – en mooi! – kan maken. Van ruig blokkenterrein tot met staalkabels gezekerde passages en van sneeuwmuren tot steenregenrisico.
Anders nog iets? Jazeker, onderweg moeten ook nog eens twee gletsjers worden doorkruist. Hoewel je in startplaatsen zoals Gruben, St. Niklaus en Zermatt de benodigde uitrusting en een berggids kunt huren, kunnen gletsjerspleten en mist de oversteek alsnog beho-ho-ho-hoorlijk spannend maken. De beloning is echter groot. Juist op de meest uitdagende etappes tussen Arollo en Grächen krijg je de beste panorama’s voorgeschoteld; met uitzicht op de Weisshorn, de Zinalrothorn en natuurlijk dat prachtige punthoofd van de Matterhorn.
De Cottische Alpen vormen al sinds mensenheugenis het magistrale grensgebied tussen de Franse Savoye en het Italiaanse Piemonte. Aan Italiaanse zijde ligt de hoogste piek van het gebergte: de Monte Viso, 3841 meter schoon aan de haak. ‘Re di Pietra’ noemen de Italianen het bakbeest liefkozend. Oftewel: Koning van Steen. Wie op audiëntie wil bij Zijne Hoogheid kan het beste de Tour de Monte Viso volgen.
Een kleine nuance is op zijn plaats: eigenlijk bestaat de Tour de Monte Viso helemaal niet. Rond de berg wemelt het van de fijne hutten en uitstekende bewegwijzerde wandelpaden, waardoor er in feite tal van verschillende rondwandelingen mogelijk zijn. De meeste mensen trekken vanuit Pian del Re, Pontechianale of L’Échalp vier dagen uit voor een huttentocht van ongeveer 55 kilometer. Maar ook strakkere of juist wijdere lussen zijn kinderlijk eenvoudig uit te stippelen. Het terrein zelf is minder gedwee. Je moet in dit zuidelijke deel van de Alpen flink apenkooien over een ruig, maar wonderschoon blokkenterrein. De gekartelde piek wordt bovendien geregeld in nevelen gehuld.
Voor de meeste huttentochten in de Alpen moet je minstens een volle werkweek je agenda leegvegen. Zeker wanneer je ook nog eens rond een beroemde berg wilt wandelen. De Dolomieten bewijzen dat het ook anders kan. De Drei Zinnen – of op zijn Italiaans: de Tre Cime di Lavaredo – zijn met afstand de meest gefotografeerde toppen van het Italiaanse hooggebergte. Toch heb je amper drie uur nodig om de wandeling rond dit driekoppige monster te voltooien.
Als je tenminste niet om de haverklap aan de grond genageld staat om je te vergapen aan het uitzicht. Want hoewel de rondwandeling om de Drei Zinnen een betrekkelijk kort ommetje is, zit je onderweg bepaald niet verlegen om fenomenale vergezichten. Nadeel is wel dat je de paden vanaf de Rifugio Auronzo – het startpunt van de rondwandeling – zelden alleen hebt. Volhouden is het devies. De meeste bezoekers keren namelijk al om nadat ze op het terras van de Dreizinnenhütte zijn neergeploft voor een Kaiserschmarren. Maar na deze tussenstop, in het tweede deel van de route, is het landschap minstens zo adembenemend. Het grauwe graniet van de driekoppige bergkam contrasteert schitterend met de aangrenzende bloemenweides en fonkelmooie meertjes.
In het zuidoosten van Frankrijk, tussen de Vanoise, de Queyras en de Écrins, ligt het tamelijk onbekende Massif des Cerces verstopt. Blikvanger van deze bergketen is de Mont Thabor. Niet alleen omdat de berg met 3178 meter het hoogste punt van de streek vormt, maar ook vanwege de looks: een drakenrug van afgekloven kartels. Het grillige uiterlijk is kenmerkend voor de streek als geheel. Wanneer de meeste sneeuw ’s zomers is gesmolten, wandel je er vooral langs afgebrokkelde puinhellingen en over onbegroeide flanken. Wie dat eentonig durft te noemen doet de streek hopeloos tekort. Het is eerder een rauwe schoonheid waar je maar moeilijk genoeg van krijgt.
De top van de Mont Thabor laat zich relatief makkelijk beklimmen. Toch kiezen de meeste mensen liever voor een wandeling rondom de kale reus. Vanuit startplaatsen zoals Névache of Valmeinier maak je in 49 kilometer – goed voor vier tot vijf dagen wandelen – een rondje. Ook voor minder doorgewinterde klimgeiten is deze Tour du Mont Thabor met een goede basisconditie prima te behappen. Echt technisch wordt het nergens. Wel mag je ’s avonds wegdommelen in eenvoudige, doch prachtig gelegen berghutten zoals de Refugio de Mont Thabor. En je ontdekt in het onherbergzame landschap onderweg verrassend mooie bergmeren zoals het Lac de Roche Noire.