Wallis, een kanton in het land van de bergen, maar liefst 47 van de 65 ‘vierduizenders’ in West-Europa hebben hier hun plek. Ik bezocht samen met fotograaf Rob het gebied rondom de bekende Aletschgletsjer. Vanaf Bettmeralp wandelden we vijf dagen en weten nu zeker: deze vijf dagen zijn slechts het begin.
De eerste passen voelen goed. Stevige schoenen, korte broek en een dagrugzak, meer heb je niet nodig, de natuur doet de rest. In een paar minuten is Bettmeralp verworden tot een klein plukje huizen onder ons. De eerste zweetdruppels dienen zich aan als we de Blausee naderen. De drang om ‘een klein bommetje’ te doen in het kleine koele meer weten we te bedwingen, ernaar kijken koelt ook al genoeg af. De 2.200 meter hoogte is nog niet genoeg, nog een extra honderd hoogtemeters scheidden ons van de bergkam. Hiervandaan zien we voor de eerste maal de Aletsch gletsjer. De grootste gletsjer in de Alpen. De aanblik is ook zo, groots. Niks dan natuur, waar je ook kijkt.
De gespannen kuiten krijgen rust, nu is het aan de knieën om de spanning van het dalen op te vangen. Slingerend over de single trail stappen we het Aletschwald in, sinds 1933 beschermd en al gauw zien we het resultaat hiervan. Een mix van Lariksbomen, pijnbomen en diverse bloemen is ons decor, tussendoor piept af en toe de witte gletsjer. Meerdere keren staan we stil, stil om niks te horen. Een 360 graden rondje te draaien en tegen elkaar te zeggen hoe bijzonder het wel niet is om hier te zijn. Alsof er echt sinds 1933 niks aan het bos gedaan is. En dan, alsof hij is ingehuurd, verschijnt er een gems. Slechts twintig meter voor ons, drie meter hoger, worden we aangestaard door dit prachtige dier. En we weten, voelen, wij zijn hier te gast, dit is zijn terrein. Na een wedstrijdje elkaar aanstaren, trippelt hij weer verder. Wat een geweldige ontmoeting.
De Bettmeralp is autovrij. Zodra je de gondel uitstapt overvalt de rust je meteen. Een heerlijk ZEN, maar ook een soort terug in de tijd gevoel. Voor nu lijkt het even lastig. De afspraak met Monika van de Aletsch Arena is over een halfuur en het laatste wandelbordje heeft 1:45 aan. Dat wordt lastig, een vrouw laat je niet wachten en helemaal niet als ze nog zo veel tips heeft voor de komende dagen. De E-bus schiet te hulp. Aankomen hoor je hem niet, maar vanaf de Riederalp zoemen we in een twintigtal minuten richting het hotel. Fris gewassen en al helemaal thuis in het Zwitserse delen we het aperitief met Monika. De tips vliegen ons om de oren -ons verblijf is veel te kort!-, hyper van de ideeën nemen we afscheid. In Hotel Bettmerhof wacht ons diner.
“Gruezi miteinand.” Hartelijk, maar verbaasd worden we begroet door de dame van de Fiesheralp berglift. Dat we deze gondel gevonden hebben is al een wonder, meer dan dertig meter zicht is er niet. Maar onder het motto ‘slecht weer bestaat niet’ gaan we er toch op uit. De Unesco Höheweg van de Eggishorn naar de Bettmerhorn is ons plan. Tot de hartelijke dame van onze plannen hoort. Het duidelijke negatieve reisadvies nemen we ter harte. Het klimmen en klauteren op de spekgladde rotsen in de mist is niet zo’n goed idee. Het maakt de dag er niet minder om, de paradox tussen de ultra kleine wereld en de prijswinnende vergezichten bij zonnig weer is bizar. We lopen bijna de Märjelensee waarna uit het niets de Gletscherstube opdoemt. Het zicht op de Stube ontbreekt, de beleving in de hut is er niet minder om. Schoenen uit, dampend laven we ons aan een koude cola.
De tocht terug is een lange. De schapen schrikken mogelijk nog harder dan wij doen, het blikveld is de hele dag niet meer dan tien stappen vooruit. Als we de Fiescheralp passeren is het nog een uurtje door stappen naar hotel Bettmerhof. De sauna is heet, de pilsjes achteraf ijskoud. Een bekend merk zei al eens “Slecht weer bestaat niet”, na vandaag weet ik dat zeker. Super voldaan over de vele uren in deze kleine wereld.
“Es tut mir leid, wir können nicht gehen.” Gids Martin is onverbiddelijk. Dankzij veertien afzeggers staan Rob en ik alleen met de ‘bergfuhrer’ Martin en gids David op een verregend station Interlaken. De tweedaagse gletsjertrekking vanaf de Jungfraujoch wordt hem niet. Sneeuwstorm en dichte mist is geen gelukkige combinatie op de grootste ijsvlakte van de Alpen. Morgen weer een kans, de eendaagse trekking is minstens zo interessant!
“Vraag je je nooit af hoe de hellingen eigenlijk voorzien worden van water?” Gids David wijst op weer een waterval. Het water dendert overal naar beneden maar de bewoners van de flanken komen er maar bekaaid van af met het water. We lopen op de Südrampe, op 1.000 meter hoogte en net onder de bewolking. David wijst op een smal kanaaltje (Suone) wat ons al de hele weg vergezeld. Zo af en toe zijn er aftakkingen die open en dicht gezet kunnen worden door middel van een luik. Slechts vier dagen per jaar mogen de bewoners het luik zo plaatsen dat zij aan de beurt zijn voor stromend water. En kunnen sproeien. Vandaar dat men hier ook sproeit als het regent, het is jouw dag, dus sproeien maar. Deze en talloze andere weetjes over Zwitserland en Wallis specifiek komen we te weten. De dag en de zeventien kilometers vliegen voorbij. Aanradertje hoor, die Südrampe.
“I arranged good weather today.” Bergführer Martin kan dat wel zeggen, maar als we onderaan de ‘Moosfluh’ lift staan blijkt dat nog nergens uit. Wederom grijs (“two days in a row, that never happens here”), maar vol goede moed duiken we met onze groep de gondel in. Daar staan we dan, op dik 2.300 meter hoogte. Ergens onder ons ligt de Aletsch gletsjer. En precies op het moment dat Martin de dag begint met een praatje, splijt de bewolking en vindt de zon haar weg. Als een wonder verschijnt daar ineens dit Unesco natuurspektakel. Nog 600 meter stevig dalen en we kunnen haar aanraken. De ader van dit gebied.
De afzink is pittig, Martin stapt ‘slow and steady’ door. Uitleg over de krimp en bewegingen van de Gletsjer zorgt voor kleine pauzes. Groepjes herten vluchten weg of staan verbaasd te kijken. Het lijkt een eeuwigheid te duren –“fifty years ago we would already be standing on the gletsjer”- maar na anderhalf uur voelen we ons piepklein naast het ijsgeweld.
Met touwen om ons middel en in rijtjes van zes personen schuifelen we het ijs op. De ‘Crampons’ onder de schoenen zorgen voor een prima grip. Wat meteen opvalt is het reliëf, vanaf bovenaf lijkt het alsof je er zo vanaf kunt glijden, een gladde massa. Een soort duinen zoals wij het kunnen, dat is waar het op lijkt, maar dan met stromend water tussendoor en enorme spleten waar je in kunt verdwijnen – “Look out for the Asian guy, I lost him last week”-. De meetstok in het midden van de Gletsjer laat met handgeschreven stickers zien hoe snel de Gletsjer krimpt. In dikte, maar ook in lengte. Dit duurt geen veertig jaar meer zo. De twee uur op het ijs gaan veel te snel. Het pittigste van de dag wacht nog op ons. Steil omhoog. De inspanning, indrukken en heerlijk de hele dag buiten zijn maakt dat we de klok nog geen tien uur horen slaan. Wat een dag!
Het dorp Bettmeralp, onze uitvalsbasis, is net als de andere dorpen eromheen een perfecte locatie voor een actieve trip. In de winter ski je hier overal vanaf je verblijf de piste op, maar in de zomer is er zo mogelijk nog meer te doen. De wandel en hike kaart is een droom voor de liefhebber. Liften in overvloed, dus je hoeft echt niet alleen maar zwaar omhoog. Wij hebben hier vier enorm verschillende dagen gehad, van open vlaktes tot het mystieke Aletschwald en van rotsachtige klettersteig activiteiten tot glibberen op de gletsjer. Maar ook van 2.500 meter hoogte tot rond de 1.000 meter. Tel daar de zwemmeertjes en het klimbos of de go-karts bij op en je hebt een gouden tijd. Tijd te kort en Rob en ik nemen ons voor; dit moeten we echt aan de familie laten zien. Gruëzi Miteinand!