Wereldfietser en journalist Kees Lucassen blikt terug op de mooie fietsreizen die hij heeft gemaakt. Maar de grote vraag is: waar staat zijn fiets?
Na deze haakse bocht duikt de weg naar beneden. Tot aan een meer - 3.600 meter hoog - waarin de Vader der IJsbergen zich spiegelt. Hoe heet dat meer?
Het meer heet Karakul, en dat betekent Zwart Meer. Wat wel wat vreemd is omdat het water soms helder blauw fonkelt en dan weer groen als smaragd. De drie hoge bergen die vanaf het meer kunt zien zijn de Muztagh Ata (de ‘Vader der IJsbergen’, 7.509 m), Kongur Tagh (7.649 m) and Kongur Tjube (7.530 m). En de weg die langs het Karakul loopt, is de Karakoram Highway (KKH), de hoogste internationale weg ter wereld, die de regio Sinkiang in West-China met Noord-Pakistan verbindt. Een vriendschapsproject, 1.300 kilometer lang en open sinds 1986. Honderden wegwerkers verloren het leven bij de aanleg. Deze highway - vaak niet breder dan een B-weg - wordt getolereerd door de woeste natuur eromheen, al kan diezelfde natuur het niet laten af en toe een stuk van de weg terug te pakken. Een aardverschuiving, -beving of lawine, elke dag kan zoiets gebeuren.
In Pakistan begint de KKH bij de stad Hasan Abdal, waarna je de Nanga Parbat (8.126 m), de Rakaposhi (7.790 m) en, eenmaal in China, het eerdergenoemde trio reuzen passeert. Maar je reist ook langs de witschuimende Indus, de brullende Hunza, glimkrakende gletsjers, sympathieke Pakistani, de Khunjerab-pas (’s werelds hoogste grenspost, 4.693 m), wilde kamelen, knipogende jaks en gastvrije Oeigoeren. Om daarna te eindigen in Kashgar, een stokoude oase-stad aan de Zijderoute, op de rand van de Taklamakan-woestijn. Kort samengevat: de KKH staat bij menig wereldfietser hoog op het verlanglijstje.
Op de dag van de foto was ik ’s morgens al vroeg vertrokken uit Tashkurgan (wat in oud-Turks ‘Stenen fort’ betekent), een historische verzamelplaats van rimpelrijke Tadzjieken, Kirgiezen, Oeigoeren en Han-Chinezen, om ‘s avonds te eindigen bij het Karakul, waarin de Vader der IJsbergen zich spiegelde. Langs het meer golfde een groene vlakte, gemazeld door grazende jaks. Ook stonden er enkele yurts, tenten van Kirgizische herders. In eentje daarvan mocht ik overnachten, bij de roodblozende zusjes Aliesj en Nurumgul, voor 20 Yuan (€ 3). Rijst met vette prut, gekookt op gedroogde jakpoep, was bij de prijs inbegrepen. Net als het toetje: hete thee met jakmelk onder 1.000.000 sterren. Waarna Nurumgul, vlak voordat we tussen ontelbare jakwollen dekbedden kropen, met handen en voeten vroeg: ‘Als de politie komt, moet je zeggen dat je hier gratis slaapt, niet vergeten hé?’
Ik vergat het nooit meer.