De Wild Atlantic Way klampt zich 2500 kilometer lang vast aan de Ierse westkust. Een gloednieuw, eenvoudig asfaltbaantje, met aan weerszijde een gele stippenlijn, brengt je langs de mooiste plekken van de Keltische kust. Als dit het einde van de wereld moet voorstellen, zoals lang gedacht vóór de ontdekking van Amerika, is het bijzonder mooi.
Wij reizen over het zuidelijke gedeelte van de route. Dit stuk van Ierland is deel van het graafschap Kerry en bestaat uit drie schiereilandjes: Dingle, Iveragh en Beara Peninsula. Met onze huurauto rijden we naar het noordelijkste van de drie, om dan enkele dagen langs de Wild Atlantic Way weer af te zakken in de richting van Cork. Eerst wat onwennig, maar dan vol overmoed - links schakelend, rechts voorbijstekend - langs een werkelijk adembenemende kustlijn.
We komen langs plaatsen met namen als An Mhulríoch, Smerwick en Croaghmarhin. Bij Dún Chaoin, of Dunquin in het Engels, parkeren we onze auto. Het Dingle Peninsula hobbelt hier gerafeld en ruig de Atlantische Oceaan in. De wolken blijven laag hangen, hier en daar schiet er een zonnestraal doorheen en licht als een theatervolgspot telkens een ander stukje van de oceaan uit. De Dunquin Pier kronkelt naar beneden en loopt uit op een okerkleurig strandje omringd door loodrechte basaltrotsen.
De fotogenieke Ierse kustlijn is door de filmgeschiedenis heen een populair decor. Zo kozen de jongens van Lucas het rotseiland Skellig Michael uit voor de laatste Star Wars-films. Maar al in 1970 zette David Leans Ryan’s Daughter het Dingleschiereiland - volgens sommige zelfs heel Ierland - op de toeristische kaart. Na films als Lawrence of Arabia en Doctor Zhivago bracht hij met Ryan’s Daughter een vrije interpretatie van Flauberts Madame Bovary, waar het Ierse landschap een belangrijke rol speelt.
Aan de rand van de steile kliffen met zicht op de Blasket Islands, doen we onze wandelschoenen aan en beginnen aan de wandeling. Het zicht is prachtig. We klimmen over de stile, de zo typisch houten opstapjes over de omheining, en komen langs de open plek waar David Lean speciaal voor de film een heel dorp liet bouwen, inclusief schooltje. Van het nepdorp blijft bijna niets meer over behalve ruïnes. Het wandelpad loopt rakelings langs de kliffen door kort gegraasd gras. Vrolijk met verf gemerkte schapen kijken ons enigszins verbaasd aan. Wat verderop ligt tussen de stapelmuurtjes een geblokte ram met zijn persoonlijke harem. Uit de heide vliegt luid protesterend een wulp op. Als dit het einde van de wereld moet voorstellen, zoals lang gedacht vóór de ontdekking van Amerika, is het in ieder geval bijzonder mooi. We kijken nog lang naar de oceaan en denken aan al die kilometers zeewater die tussen ons en Amerika liggen.
We rijden verder over de Wild Way naar Dingle. Zo’n echt vissersdorpje, met een eigen baai en felgekleurde huisjes. Onderweg stoppen we voor een liftende Ier die een beetje scheefgezakt tegen een verkeersbord hangt. Hoe heerlijk stereotiep kunnen sommige ontmoetingen zijn? Nadat hij zich door het portier heeft gewurmd vult onze auto zich met zijn aanwezigheid. Zijn naam kunnen we niet verstaan, maar na tien minuten kennen we wel zijn hele familiegeschiedenis. Met een ‘God bless’ stapt hij voor we het dorp binnenrijden weer uit.
De nacht valt over Dingle. Net voor de zon wil verdwijnen kruipt ze nog even onder het wolkendek uit en schittert diep oranje over de Dingle Bay.
Als er maar één reden mag zijn om Dingle te bezoeken, is het Dick Mack’s. Een whiskyparadijs in een oude schoenwinkel. De pub lijkt sinds de eerste opening in 1899 niets veranderd. Naast de meer dan 130 whiskysoorten is de kleine bar tot de nok gevuld met oude schoendozen, gereedschap en andere relikwieën uit ver vervlogen tijden. Het plaatselijke gezegde luidt als volgt: ‘Where is Dick Mack’s? Opposite the church. Where is the church? Opposite Dick Mack’s.’ Moeilijk te missen dus.
Ben je in Ierland, dan is het niet zozeer de vraag of het gaat regenen, maar eerder wanneer het zal beginnen. Als de regen dan komt is die druilerig. Een uit de kluiten gewassen oneindige motregen. Vanuit het raam van onze B&B kijken we uit over Dingle Bay. Een groepje mantelmeeuwen zit verveeld rond te dobberen tussen de boeien en wacht samen met ons tot de aangekondigde zon weer gaat schijnen.
We willen graag het water op. Alles lijkt anders op zee. We kopen we een ticket en gaan aan boord voor een Dingle Dolphin Boat Tour. Met z’n twaalven in het kleine vissersbootje gaan kijken naar Fungie, the resident dolphin. Want ja hoor het beestje heeft een eigen naam, en een standbeeld en we krijgen ons geld terug als we hem niet te zien krijgen. Maar hun geld is verzekerd. Nog geen vijf minuten op het water en iedereen heeft Fungie vastgelegd op de smartphone. Al 32 jaar gaat de tuimelaar de baai niet uit. Een theorie is dat hij zijn wijfje in de baai heeft verloren en sindsdien niet meer weggaat.
Wanneer de schipper buiten de baai vaart, worden we getrakteerd op een prachtig zicht op de kliffen en basaltrotsen.
…the Ring of Kerry. Een deel van de Wild Atlantic Way en een lus rond het middelste en grootste van de drie schiereilanden. De kustlijn hangt hier aan flarden. De rotsige eilanden veranderen steeds weer van vorm wanneer we verder over de Ring rijden. Grote, gitzwarte roeken vliegen op langs de weg en lijken met hun beweeglijke vingers de wind te strelen. Het ene vissersdorpje volgt het andere op, met telkens weer die kleine, felgekleurde huisjes en smalle steegjes. De pier van Valencia Island ligt er verlaten bij. Meeuwen vechten om enkele uitgepikte vissenkoppen tussen de krabbenfuiken op de pier.
Verderop, bij het bordje met ‘magnificent view on the Skellig Islands, 1000 feet above the sea’, slaan we een kleine weg in. Door de velden wandelen we naar de afgrond. Inderdaad duizend voet boven de oceaan, en wat een ongelooflijk zicht. De kliffen zijn donkerbruin, bijna zwart. De wind scheert langs de muren omhoog en krult vreemd rond onze hoofden. Onder ons rolt het zeeschuim hypnotiserend over de rotsen. Meeuwen schieten alle kanten op. Puffin Island, waar in de zomermaanden zo’n twintigduizend papegaaiduikers of puffins nestelen, ligt aan onze voeten. Dan, dieper de Atlantische Oceaan in steken de Skellig Islands als de kroon van Neptunes uit het water. Alleen al vanaf het vasteland zien de eilanden er als een perfecte filmset uit en spreken tot de verbeelding.
Vol genade zakt de zon weer in een mistige zee. In het schemerdonker gaan we op zoek naar een slaapplaats. In de verte zien we de lichtjes branden van het Staigue Fort Hotel. Langs een smalle grindweg rijden we naar het enorme huis. Op de houten porch begint een oude collie te blaffen. Achter de deur horen we wat Iers gemompel en de hond gaat weer liggen. Sheila ontvangt ons met Ierse gastvrijheid: eerst voorzichtig onderzoekend en dan hartelijk en behulpzaam. Het huis is honderd jaar geleden gebouwd als rusthuis voor Amerikaanse pastoors. ‘Ze zullen van gedacht zijn veranderd, want ze zijn nooit gekomen’, voegt ze er nog met een verontschuldigend glimlachje aan toe. Het huis ruikt naar haardvuur. Onze schoenen zakken weg in de pluchen traploper en de houten treden kraken en zeuren als we Sheila naar onze kamer volgen. Buiten is het opnieuw beginnen regenen, beneden staat de shepherd’s pie op ons te wachten. Beter dan dit wordt het niet langs de Wild Atlantic Way.
Skellig Michael, een meer filmische locatie is moeilijk te bedenken. De mysterieuze rots voor de zuidwestkust van Ierland werd kozen als decor voor Luke Skywalkers schuilplaats in de laatste Star Wars-film. Boven op het eiland staan de restanten van een klooster uit de 6de eeuw. Hier, in het midden van de wilde Atlantische Oceaan trokken monniken zich terug om tot bezinning te komen.
De ochtend hangt nog stil boven het kleine haventje van Portmagee. Met een zachte schok schiet de motor van het bootje aan. Net voor Bray Head opent de baai zich en we varen de Atlantische Oceaan op. De felgekleurde huisjes van Portmagee worden steeds kleiner in een groen landschap. Met de wind neemt ook de deining toe. Het kleine vissersbootje gaat hevig op en neer.
Dolfijnen!´, roept iemand wanneer we al een goed eind de oceaan op zijn. Twee dolfijnen krommen sierlijk hun rug vlak naast het kleine vissersbootje. Hoewel het weer prachtig is en het water rustig, moeten we ons stevig vasthouden. De golven duwen opstandig tegen de rode boeg. ´Enkele dagen geleden hebben vissers hier nog een groep walvissen gespot´, vertelt de schipper. Vanonder zijn pet komen spierwitte haren tevoorschijn. Met één hand losjes op het houten roer, stuurt hij de boot verder richting de Skellig Islands.
Daar liggen ze dan vlak voor onze neus: de Skellig Islands. Twee verdwaalde rotsen ten midden van het grote niets. Een papegaaiduiker komt stuntelig boven water, rakelings langs de boeg, om zich dan halsoverkop uit de voeten te maken. In de zomermaanden nestelen duizenden van deze vogels op Skellig Michael, het grootste van de twee eilanden. In kleine groepjes schieten ze nu voorbij.We komen steeds dichter bij de eilanden. De rotsen zijn wit gepoederd van de guano. Boven onze hoofden cirkelen in slow motion duizenden jan-van-genten tot we er duizelig van worden.
Behendig stuurt de schipper het bootje tussen de rotsen door naar een kleine aanlegsteiger. Bij elke golfslag kletst het zeewater over de rand. Wanneer de zee het bootje naar boven stuwt springen we op Skellig Michael.
Een smal weggetje loopt boven de zee in een trage bocht naar het midden van het eiland. Daar beginnen de treden. 650 zijn het er. 650 treden met de hand gehouwen; een werk van generaties monniken. In vloeiende lijnen lopen ze van de kust over de rotsige flanken tot het hoogste puntje van Skellig Michael. Overal zijn papegaaiduikers druk in de weer. Het pad klimt steeds hoger en eindigt bij een van de meest afgelegen en mysterieuze kloosters van Europa.