Op de Dingle Way in Ierland word je bij bijna elke stap herinnerd aan de liefde voor de Ierse taal, het landschap en de rijke geschiedenis van het schiereiland. Maar ook aan de voortdurende strijd met de elementen. Een onvergetelijke rondwandeling met aan het eind van elke dag een groot glas Guinness. Sláinte!
Op de vooravond van onze meerdaagse trektocht over Dingle Peninsula, in het graafschap Kerry, doen we een generale repetitie bij Foxy John’s. In de pub in de hoofdstraat van het stadje Dingle verkopen ze donker bier in grote zware glazen, maar ook flessen rattengif, snoeischaren, muizenvallen en slakkenverdelgingsmiddel – niet voor consumptie uiteraard.
‘Van dit soort pubs waren er vroeger veel meer in Dingle’, vertelt Kevin, een lokale touroperator die ook de Dingle Way aanbiedt. ‘Bijna elke winkelier had in zijn winkel een tap staan. Of je nou vis of lederwaren verkocht, of hardware zoals hier. Je begrijpt: de mensen die hier wonen zijn dorstig van nature. Vroeger zeiden ze weleens: in Dingle zijn 50 pubs en op 1 plek kun je eten.’
‘Maar de Dingle Way dus. Jullie staat een ontdekkingstocht door het echte Ierland te wachten. Door farmland, over kliffen, stranden en met uitzicht op de Blasket Islands. Onderweg komen jullie archeologische vondsten tegen en steken jullie een heilige berg over. Op dit schiereiland komt alles samen: de Ierse taal, de tradities en de landschappen.’
Bij de whiskeydestilleerderij net buiten het stadscentrum slaan we de volgende morgen vroeg meteen het boerenlandschap in. De hoog opgeworpen dijken langs de weg houden de weilanden uit de wind en zijn bedekt met bloeiend gaspeldoorn. ‘Tel jij het aantal schapen’, spreek ik met Kamila af, mijn wandelgenoot, ‘Dan doe ik het aantal wandelaars onderweg.’
Na een paar uur wandelen door licht glooiend, zompig grasland, staat mijn teller nog steeds op nul. Pas bij het oversteken van het strand van Ventry worden we ingehaald door twee Duitse wandelaars. Kamila heeft geen pauze. Overal waar we wandelen zien we schapen, of horen of ruiken we hun aanwezigheid. Zelfs het Keltische ringfort dat door de vroegere bewoners als een magische plek werd beschouwd, wordt door schapen bewandeld en bekakt. Op de kliffen langs Slea Head Drive zien we drie vlijtige Border Collies een kudde schapen bij elkaar drijven, waarna Kamila uit frustratie op vermenigvuldigen overstapt. ’16 schapen breed, 8 in de lengte, dat maakt 128 in totaal.’
De honden blijken van Michael te zijn. We treffen de oude visserman in een witgeschilderde bouwkeet die als ticket office dienstdoet, zo’n tweehonderd meter verderop. Behalve visser, veehouder en landbouwer, is hij ook de eigenaar van de grond waarop een kleine nederzetting van zo’n 1.500 jaar oude archeologische vondsten staat, de zogenaamde beehives. Voor drie euro per persoon mogen we de hutten van op elkaar gestapelde stenen bekijken. We vinden de taps aflopende huisjes op de heuvel achter zijn geboortehuis, waar we diep door onze knieën moeten zakken om door de nauwe opening te kunnen kruipen. Meer dan duizend jaar geleden werden deze zonderlinge hutten aan het einde van ons continent bewoond door monniken op zoek naar rust, afzondering en contemplatie.
Michael ondertussen doet op zijn eigen manier aan contemplatie. Boos omdat het uitzicht op de oceaan door een touring car wordt geblokkeerd, brabbelt hij tegen de buschauffeur dat zijn passagiers te belabberd zijn om zijn archeologische vindplaats te bekijken.
‘The Blasket Islands.’
Eibhlís spreekt de woorden uit met een diepe zucht, alsof het de dag van gisteren is dat ze de eilanden voor de kust van Dunquin bezocht. Haar grootvader had daar nog een kudde schapen rondlopen waar hij eens in de zoveel maanden naartoe ging om voor te zorgen. Vanuit het keukenraam kijkt ze over de kliffen heen naar zee. Ze liggen er nog. Haar Blasket Islands.
‘Maar toen waren de laatste bewoners allang geëvacueerd.’
Tot in de jaren vijftig woonden op The Great Blasket, het hoofdeiland, tientallen families die leefden van de visvangst en veehouderij. Op zonnige dagen, als de zon de grashellingen streelde en het schitterende water zachtjes op het witte strand kabbelde, was het er een paradijs. Maar sloeg het weer om, dan voelden de eilandbewoners zich gevangenen. Golven van tien meter hoog botvierden hun woedde op de rotsen en er was geen mogelijkheid om te ontsnappen. ‘Geen elektriciteit, geen stromend water, geen school of ziekenhuis, er groeide zelfs geen boom.’ Toen het leven er onmogelijk was geworden en veel van de bewoners al vertrokken waren, werd besloten ook de laatste islanders te evacueren. ‘Mijn oom is het laatste kind dat op de Blasket Islands is geboren. Hij groeide op tussen de volwassenen en werd door een journalist in de krant die de hele wereld overging de ‘eenzaamste jongen in de wereld’ genoemd. Dat zou ook de titel van het boek worden dat hij zelf over zijn jeugd op de Blasket Islands schreef.’
Naarmate we verder langs de noordkust van Dingle Peninsula wandelen, raken we steeds meer van gehecht aan de spirit van de bewoners. Naast de ruige landschappen, zijn zij de echte hoofdrolspelers van de Dingle Way. Aan de voet van Mount Brandon wordt nog eens bevestigd dat de Ieren gezelschapsdieren zijn. De ochtend is nog geen uur voorbij, maar in de lokale pub in Ballydavid wordt al luid gezongen en bewogen op springerige viool- en fluitmuziek. Het geval? De chef-kok is niet komen opdagen en dus zijn de gasten – bewoners, een handvol wandelaars en een groep jongens van wie er een getuige de roze boa om zijn nek gaat trouwen – zonder te klagen overgestapt op Guinness.
En dan moet onze wandeling over de mooiste kliffen van de Dingle Way nog beginnen. Nieuwsgierig naar wat er onderaan de rotswand buiten het dorpje Ballydavid ligt, stappen we voorzichtig dichter naar de afgrond. Zodra we in het gapende gat staren, begint het meteen te tollen. Onder ons slaan witte schuimkoppen tegen de donkere zwarte rotsen, die als fijn geslepen speerpunten uit het water steken. Fascinerend om te zien, zoveel natuurgeweld, maar niet goed voor de zwakke maag. Vanaf een houten bankje buiten de gevarenzone kijken we naar de drie bijna identieke pieken van de Drie Gezusters en luisteren we naar het boegeroep van de oceaan.
Maandenlang heeft het zo hard geregend dat onze voeten op de flanken van Mount Brandon tot onze enkels wegzakken in het doorweekte gras. Stroompjes schieten over de hellingen naar beneden, in de richting van de oceaan. In een rechte lijn klauteren we omhoog de berg op, met elke stap wordt het landschap wilder, grilliger en stiller, totdat we onderaan de kam belanden waar de wolken langs onze hoofden suizen. Op de onbegroeide stukken grond is de aarde paars - geen wonder dat de bewoners de berg als heilig beschouwen.
Toch heeft de berg zijn heiligverklaring aan een andere gelegenheid te danken. Het was namelijk de heilige Brendan, een abt, die in de zesde eeuw zijn toevlucht tot de berg nam om dagenlang te vasten, vlak voordat hij met zestien medemonniken in een leren boot de Atlantische Oceaan overstak om het Paradijs te vinden. Volgens de overlevering zwierf hij zeven jaar lang op de eindeloze wateren, waarbij hij onderweg mythische zeemonsters tegenkwam, onbekende landen passeerde en, eeuwen voordat Columbus dat deed, Amerika ontdekte.
‘Is dit er een?’ Hoor ik de stem van Kamila vanuit de wolken roepen. Aan de andere kant van de kam vind ik haar in een omhelzing met een staande steen met een inscriptie van iets dat lijkt op een Maltezer kruis. ‘Is het nu wel een ogham of geen ogham?’ Helemaal zeker weten doen we het niet meer na vanmorgen. Bij het ontbijt vertelde een gepensioneerde visserman dat van de honderden oghams die ooit op het schiereiland stonden – stenen met inscripties in een Keltisch alfabet dat je van onder naar boven leest – een groot deel door boeren is omgekieperd. ‘Wat denk jij?’, beweerde hij stellig. ‘Dat die boeren er op zitten te wachten dat toeristen zomaar hun land vertrappen? Maar andersom gebeurt het natuurlijk ook he, dat mensen juist oghams – neppe – neerzetten om bezoekers aan te trekken.’
‘Nou? Waar wacht je nog op?’, lacht Kamila. De afgelopen dagen hebben we zulk mooi weer gehad dat ik voor onze laatste etappe, onze epiloog over Fermoyle Strand, mijn zwembroek heb meegenomen. Maar zodra we voet zetten op het langste strand van Ierland, 14 kilometer van Cloghane naar Maharees, sluiten de wolken zich boven ons. De hemel doet een regendans, speciaal voor ons, puur om te laten zien dat het klimaat aan het einde van het continent net zo grillig is als het landschap zelf. Kou, miezer, regen, gure wind. Zo’n beetje alle weerstypes worden op ons afgevuurd – heel begrijpelijk dat de bewoners beweren dat je hier vier seizoenen in een dag kunt treffen. Ik hou er wel van, zo’n onvoorspelbare oprotpremie op het strand, dat we in Nederland trouwens gewoon uitwaaien noemen.
In de branding van de Baai van Brandon scharrelen we in de zwinnetjes naar aangespoelde zeesterren. We onderzoeken schelpen en mysterieuze waterplanten en verwonderen ons over de karkassen van aangespoelde krabben – die met uitgestrekte poten soms wel groter dan een meter doorsnee zijn. Te groot om als souvenirtje mee te nemen.
In de taxi naar het perron van Cork vraag ik Kamila naar de eindstand.
‘In vier dagen heb ik 3.500 schapen waargenomen’, zegt ze resoluut, ‘Bij benadering natuurlijk. En jij?’
‘8 andere wandelaars. En evenzoveel glazen Guinness. Bij benadering natuurlijk.’
Met SNP Natuurreizen maak je een voettocht rondom het langgerekte, bergachtige Dingle-schiereiland. Je volgt delen van de Dingle Way met onder andere stukken van de oude pelgrimsroute naar de ruim negenhonderd meter hoge Mount Brandon. ’s Avonds overnacht je in gastvrije bed and breakfasts en vind je de echte Ierse sfeer in de befaamde pubs van Tralee en Dingle.
Bekijk de details hieronder.
Meer informatie over deze reis is te vinden op de website van SNP Natuurreizen. Of ga direct naar vertrekdata en boeken.