In de Beierse Voralpen zijn de bergtoppen nog niet zo hoog en ben je op tijd weer beneden om een duik te nemen in een van de vele, aanlokkelijke meren. Met het gezin trekken we hier een week langs kindvriendelijke bergen en meren.
‘Noem je dit kindvriendelijk?’
We zijn koud begonnen aan onze eerste bergwandeling als we op een weggetje omhoog stuiten, zó steil dat we bijna achterover vallen. Ik had mijn twee tienerdochters beloofd dat de wandelroutes deze week niet al te lang en zwaar zouden zijn. Maar deze kuitenbijter, direct aan het begin, doet mijn geloofwaardigheid geen goed.
Toch zijn we echt in een berggebied dat bekendstaat als ideaal voor gezinnen met kinderen. We zijn in de Beierse Alpen, of preciezer: de Beierse Voralpen. De Voralpen is de cirkel van bergen die nog voor de centrale Alpen hoofdkamp ligt. De toppen zijn er over het algemeen iets lager en dus makkelijker bereikbaar. Typerend voor de Duitse Voralpen is dat ze rijk zijn aan meren, die uitnodigen om een verkoelende duik te nemen aan het eind van een wandeling. Bergen en meren dus. De ideale combinatie voor gezinnen!
Terug naar onze eerste wandelstappen op het steile weggetje. De Beierse Voralpen mogen dan wel kindvriendelijk zijn, het blijven wel echte bergen. Als laaglanders is het voor ons dan ook wennen en bijleren in het begin. De eerste les die we leren: steil klimmen is even schrikken. Voor de beenspieren, maar ook mentaal. ‘Poeh zeg!’
Gelukkig zwakt de helling na een paar honderd meter af. En dat ontspant meteen. Door de gewonnen hoogte hebben we in no time een heel mooi uitzicht op het dal gekregen. In de diepte ligt het dorp Tegernsee, waar we zijn gestart, en het gelijknamige meer. ‘Echt mooi!’, roepen we in koor.
‘Als er een prijs was voor het mooiste bergmeer, zou de Tegernsee hem winnen.’
De pijn van daarnet zijn we helemaal vergeten. We vervolgen onze weg over een aangename Waldweg, die regelmatig doorkijkjes biedt op het meer en het dorp met het statige klooster. We snuiven de frisse geur van dennennaalden op.
‘Zo zie je maar’, zeg ik, ‘momenten van afzien en opperst genieten kunnen heel dichtbij elkaar liggen.’
Het is bergwandelles nummer twee.
We zijn vandaag niet de enigen die op het idee zijn gekomen om te gaan wandelen. Het is 1 mei, een nationale feestdag, en de zon schijnt. Heel Beieren is aan het Bergsteigen. Het bos is dichtbevolkt met ouders en kinderen, waaronder zelfs kleuters. ‘Die krijgen het met de paplepel ingegoten.’
Dan opent het bos zich en komen we uit op de Alm, de veelbezongen bergweide waar boeren hun vee in de zomer laten grazen van kruidenrijke graslanden en in de Almhutten de lekkerste streekproducten, zoals kazen, worden gemaakt. Althans, vroeger waren er heel veel Almen, maar deze kleinschalige manier van produceren levert tegenwoordig te weinig op. De Almen verdwijnen in aantal, en daarmee verdwijnt ook de bijbehorende traditionele manier van leven. De komst van bergtoeristen als wij zorgt voor een welkome nieuwe inkomstenbron, waardoor sommige hutten verder kunnen als Berggasthof.
‘Och, da kommt ja ein Buss!’ roept de waard van Berggasthof Galaun verschrikt als hij de lange stoet wandelaars ziet naderen op zijn terras. Het is Brotzeit en het terras loopt vol. De Käsespätzl, Knödelsuppe en Kaiserschmarren vliegen de keukendeur uit.
Na de Brotzeit volgen de laatste tweehonderd hoogtemeters naar ons wandeldoel van de dag, de kleine kapel op de top van de Riederstein. We hebben nu zoveel hoogte gewonnen dat we tot ver in Oostenrijk kunnen kijken, waar we bergketen na bergketen zien liggen. ‘Wauw, dit was de klim wel waard!’
‘Nu hoeven we alleen nog maar af te dalen terug naar Tegernsee’, zeg ik tegen de meiden. ‘Het zwaarste hebben we achter de rug.’
Maar er staat ons nog een belangrijke bergwandelles te wachten. Na een tijdje onafgebroken af te hebben gedaald, beginnen onze knieën te protesteren. ‘Dit is bijna nog zwaarder dan klimmen’, piept onze oudste. ‘Ik ben blij dat ik wandelstokken mee heb!’, zegt de jongste.
Onze spieren en met name gewrichten zijn dit niet gewend. Onder aan de berg gekomen, is het wandelen veranderd in gesjok. Hoog tijd om de benenwagen te verruilen voor iets anders. Een veerboot zet ons het over het meer terug naar ons hotel in Bad Wiessee. Een leuke afsluiter.
De volgende dag starten we met het ‘echte werk’, een trektocht te voet van het dorp Tegernsee over een bergkam naar de Schliersee (eerste etappe) en verder over de Rotwandsteig naar Bayrischzell (tweede etappe) waar we waar we afsluiten met rondwandeling op de ‘huisberg van München’, de 1.838 meter hoge Wendelstein. Onze bagage wordt vervoerd van hotel naar hotel, zodat wij tijdens de wandelingen genoeg hebben aan een paar kleine rugzakken.
In tegenstelling tot gisteren is het een verrassing waar we vandaag zullen eindigen. Dat maakt zo’n trektocht des te leuker en spannender.
De tocht zelf is prachtig en aangenaam. Na een beginklim door het bos komen we uit op een bergrug, die we lange tijd kunnen volgen, al slingerend door het bos. Eenmaal op hoogte blijft de route relatief vlak en genieten we van steeds weer nieuwe vergezichten.
We werpen een laatste blik op de Tegernsee, die we vaarwel zwaaien. We kijken we uit over het uitgestrekte laagland in het noorden. En bij de mooie Gindelalm, met maar liefst drie (!) Berggasthofen op een rij, kunnen we vanaf een van de terrassen de Karwendel en andere grote gebergtes in Oostenrijk zien liggen.
Als na een aantal aangename wandelkilometers tussen de bomen de Schliersee in de diepte verschijnt, is dat het teken om de afdaling in te zetten. ‘Zwemmen!’, roepen de meiden in koor en zetten een opzienbarende eindspurt in.
De volgende dagen blijven we in het heerlijke ritme van bergen en meren, van wandelen en zwemmen. Naarmate de week vordert, krijgen de bergen een iets ruiger karakter. Tussen de bossen en groene almen duiken af en toe ook steile rotswanden op. De Voralpen zijn dan minder hoog dan de centrale Alpen; het zachtere kalkgesteente zorgt voor grillige rotsvormen waar alleen rotsklimmers zich op thuisvoelen. Daar wagen wij ons niet aan. Al merken we dat het bergwandelen na vier dagen ons wel beter en natuurlijker afgaat dan in het begin. Nog een les: oefening baart kunst.
Des te meer gaan we genieten van deze hele ervaring en de mooie omgeving. Ook de regio zelf vinden we charmant. Beieren is een streek met sterk gewortelde tradities, prachtige boerderijen en huizen die rijkelijk versierd zijn met muurschilderingen. De lokale gebruiken en cultuur zijn niet te missen. Mannen lopen in Lederhosen over straat. In Biergarten en Gasthofen dragen de serveersters steevast een Dirndl en vinden geregeld optredens plaats van Beierens eigen volksmuziek.
Kortom, dit is voor herhaling vatbaar. Want één ding hebben we ook geleerd: bergwandelen maakt gelukkig.
Wij boekten deze wandelvakantie bij SNP Natuurreizen. De tocht vond plaats in de oostelijke Bayerische Voralpen, tussen de rivieren Isar en Inn. In deze regio ligt het Mangfallgebirge, waar de Tegernsee, Schliersee en de Wendelstein berggroepen onder vallen. Het gebergte is vernoemd naar de rivier Mangfall die een belangrijke watertoevoer is voor de miljoenenstad München. De hoogste top van het gebergte is de Hintere Sonnwendjoch (1.986 m), die net over de grens in Oostenrijk ligt. De vele meren en typische U-dalen in dit gebied zijn ontstaan door gletsjers uit de Laatste IJstijd.
Het Mangfallgebergte ligt zo’n vijftig kilometer ten zuiden van München en op zo’n korte afstand een geliefde bestemming voor veel stedelingen om te ontspannen aan de drukte van alledag en frisse berglucht op te snuiven. De toppen in dit gebied worden dan ook wel liefkozend de ‘Münchner Hausbergen’ genoemd.