De Deense eilanden Funen, Tåsinge, Langeland en Ærø staan bol van de kastelen. Alles bijeen zijn het er wel 123. Ze inspireerden de schrijver Hans Christian Andersen en vormen ook de rode draad van een nieuwe fietsroute: de Deense Kastelenroute.
Volgens de legende zullen alle voormalige heren van Hverringe Gods op oudejaarsavond om middernacht uit hun graven opstaan en naar het landgoed komen. Ze moeten echter voor het eerste hanengekraai weer in hun graf liggen. Ze zoeven weg in een gouden koets, getrokken door vier zwarte paarden. En de koetsier heeft geen hoofd!
Dit enge verhaal staat in schril met het sneeuwwitte barokslot dat wordt weerspiegeld in de brede gracht, waarop waterhoentjes en eenden dobberen. Hverringe Gods is een van de vele kastelen van de Herregårdsruten of Deense Kastenroute. De nieuwe fietsroute op Funen, Tåsinge, Langeland en Ærø verbindt wel 50 kastelen en landgoederen. Ze werd in juni 2022 officieel geopend door Destination Fyn en een jaar later al door de jury van de Fiets- en Wandelbeurs genomineerd voor de verkiezing van de ‘Fietsroute van het jaar 2023’.
Beste uitgangspunt voor een rondje ‘kastelen verzamelen’ is de Funense hoofdstad Odense. Wanneer ik de geboortestad van Hans Christian Andersen achter mij laat, is de middag al ver gevorderd. En dat is de schuld van de schrijver. Bij een bezoek aan het H. C. Andersens Hus vergeet ik de tijd. Het gloednieuwe museum rond het geboortehuis van Andersen schetst met memorabilia (reiskoffer, stok en laarzen), liefdesbrieven (ook van mannen!), prenten en sprookjes een boeiend en veelzijdig beeld van de bekendste Deense schrijver.
Met het hoongelach van zijn critici nog in de oren volg ik de blauwwitte bordjes van de ‘Kastelenroute’. De route voert vooral over fietspaden en kronkelweggetjes. Een machtige portaalkraan, die boven de velden verrijst, wijst de weg naar Munkebo, aan de Odense Fjord. De kraan is een relict van de Odense Staalskibsværft, waar in 2005 nog 5500 mensen hun brood verdienden. Een jaar later liep hier de bijna 400 meter lange ‘Emma Mærsk’ van stapel, toen het grootste containerschip ter wereld. In 2012 viel het doek over de werf.
Munkebo is ook de poort naar het schiereiland Hindsholm. Tussen zacht glooiende heuvels glinsteren blauwe baaien. Graanhalmen, korenbloemen en klaprozen wiegen in de wind. Hazen en fazanten flitsen voorbij. Ik vergaap mij aan pittoreske vakwerkdorpjes en fraaie kastelen, en deel het enthousiasme van Andersen, die hier vaak inspiratie opdeed.
In de avondzon rol ik langs het Bøgebjerg Strand, met uitzicht op de Grote Belt. Op het strand scharrelen oeverlopers en bontbekplevieren een maaltje bijeen, aan de horizon glijden vrachtschepen voorbij. En dan dat licht, dat magische licht dat ook de ‘Funense schilders’ fascineerde, die hier vissersboten, velden, kusten en vogels vereeuwigden.
Boegbeeld van de kunstenaarskolonie was Johannes Larsen (1867-1961). De villa van Johannes en Alhed Larsen op de Møllebakken in Kerteminde, ooit hét trefpunt van de ‘Funense schilders’, herbergt nu het Johannes Larsen Museum, waar zelfs een cultuurbarbaar zoals ondergetekende in vervoering raakt. Alles ademt de bijzondere sfeer van weleer. De Svanemølle, de oude windmolen op het terrein, torent nog steeds boven zijn omgeving uit, het uitzicht op de Grote Belt is nog altijd even mooi. De villa, wintertuin en ateliers van het echtpaar zien er zo uit alsof de Larsens er nog steeds wonen.
Ook het Lundsgaard Gods Badehotel, gehuisvest in de oude stallingen van het gelijknamige landgoed, staat in het teken van de kunst. De eigenaren zijn fervente verzamelaars. Zelfs het ontbijt is één groot kunstwerk. En dat geldt zowel voor de presentatie van het lekkers op tafel als voor de vogelschilderijen van Sophus Paulsen (1883-1935) aan de muren. Ik wist niet dat iemand zoveel tinten blauw uit zijn penseel kon toveren.
Het licht interesseerde de Vikings vermoedelijk niet. In Ladby kijk ik uit over de Kerteminde Fjord, waar apotheker en hobbyarcheoloog Poul Mikkelsen in 1935 de resten van een Vikingschip (ca. 925) ontdekte. Het Ladbyskibet of ‘schip van Ladby’ was het graf van een vorst. Een donkere museumhal bevat de blootgelegde afdruk van het 22 meter lange oorlogsschip, dat als ‘dodenschip’ diende. Ik herken een anker, nagels en de botten van paarden en honden die als grafgift mee de grond in gingen. Van de vorst ontbreekt elk spoor. Het skelet werd wellicht door grafrovers gepikt.
Een replica van het Vikingschip dobbert op het water. ‘Het schip had ooit 32 roeiers’, verraadt een van de leden van de vereniging Ladby Skibslaug, die instaat voor het onderhoud ervan. ‘Wanneer we vandaag uitvaren, moeten we het met de helft zien te rooien... Door plaatsgebrek’, grijnst hij. Na een blik op zijn forse buik begrijp ik.
Kerteminde ligt nog maar net achter mij wanneer ik aan de horizon al het einddoel voor vandaag herken: de machtige Grote Beltbrug bij Nyborg. Bij valavond sta ik op het puntje van de landtong Knudshoved, aan de voet van de gelijknamige vuurtoren, die afwisselend rood of groen knipoogt, en kijk toe hoe vrachtwagens en auto’s als een eindeloze rij mieren over de lange brug kruipen. Aan de overkant van de Grote Belt twinkelen de lichtjes van Korsør. De stilte wordt slechts sporadisch onderbroken door een goederentrein die over de brug dendert.
Meteen na de start kan ik twee nieuwe kastelen aan mijn collectie toevoegen. Het stoere Nyborg Slot, in het hart van de gelijknamige stad, was van de 13de tot de 15de eeuw zetel van de Deense regering. Ten zuiden van Nyborg verrijst het Holckenhavn Slot, een machtig renaissanceslot, omringd door een gracht.
Zandweggetjes kronkelen rond de Holckenhavn Fjord, waar blauwe reigers en bruine kiekendieven broeden. Ik passeer de Kongshøj Mølle (1850), een voormalige hamermolen waar landbouwgereedschap werd vervaardigd, en ontdek tussen het lover de witgele muren van het Glorup Gods, een renaissanceslot dat werd verbouwd tot een van de mooiste barokkastelen van het land. Ook Andersen vertoefde er graag. In een brief schreef hij: ‘Dit is echt een verblijf naar mijn smaak. Het is een kasteel in Italiaanse stijl met een tuin naar Engels voorbeeld.’
’s Middags knijp ik de remmen dicht aan de poort van het Broholm Slot. De waterburcht, nu een luxehotel met restaurant, is een van de beroemdste kastelen van Funen. Andersen verbleef er in de jaren 1836-1845 zes keer. Zijn eerste bezoek in 1836 verwerkte hij in de roman Alleen een violist (1837): ‘Snel liepen ze in de richting van het landgoed Broholm. De bladeren van het bos waren doorzichtig, de viooltjes groeiden in bosjes, de bosvelden stonden in volle bloei, en tussen de bomen door konden ze over het water uitkijken naar Langeland, dat met zijn bossen en windmolens hoog boven de zee oprees.’ De burcht werd voor het eerst vermeld in 1326 onder koning Christoffel II. Te gast waren later 29 koningen, 2 koninginnen en een fietsreporter, die op het terras een forse schotel hertenham, vis, kaas en sla verslond.
Na dit overvloedige maal trek ik in het spoor van Andersen naar het Hesselagergård, een 16de-eeuws renaissanceslot met Italiaanse elementen en een grote vijver. De schrijver verbleef er in juni 1850. In zijn dagboek noteerde hij hoe hij zich ietwat ongemakkelijk voelde bij de aanblik van de portretten van de hertog van Augustenborg en de prins van Nør op de muren van… het toilet.
Ik rol door naar Lundeborg, de voormalige haven van het Broholm Slot. Bij de ‘Købmanden i Lundeborg’, een door de dorpelingen gerunde kruidenierswinkel, sla ik drank in en zet koers naar Svendborg, een oude havenstad met een roemrijk verleden. In de 19de eeuw telde Svendborg 29 scheepswerven. Aan de kade meren oude zeilschepen naast vrachtschepen en ijsbrekers. ’s Avonds laat ik vanaf het terras van Hotel Christiansminde mijn blik dwalen over de Svendborg Sund en de hoge brug waarover ik morgen van Funen naar het buureiland Tåsinge fiets.
Het vruchtbare Tåsinge behoorde ooit vrijwel geheel aan de heren van Valdemar Slot. Het imposante kasteel is een van de mooiste laatbarokke kastelen van Denemarken. Het werd gebouwd door koning Christiaan IV voor zijn zoon Valdemar Christian, die in Polen viel tijdens de Noordse Oorlog en het naar hem genoemde kasteel dus nooit te zien zou krijgen. Beroemdste bewoner was admiraal Niels Juel (1629-1697), die tijdens de Schoonse Oorlog tegen de Zweden zijn strepen verdiende. Andersen bracht er één nacht door in de zomer van 1830 en ‘sliep als een koning’ in een van de majestueuze hemelbedden. Hoewel hij vaak op kastelen vertoefde, was hij er echter niet altijd op zijn gemak. Vaak speelde zijn rijke verbeelding hem parten. Zo schreef hij na zijn bezoek aan Valdemar Slot in Alleen een violist: ‘’s Nachts klauterden de schilderijen waarschijnlijk uit hun kaders; Niels Juel, het zwaard in de hand, nam plaats in de kleurrijke leunstoel met de hoge rug.’
Het pittoreske havenstadje Rudkøbing is de poort tot Langeland. Terwijl ik door bossen en velden naar het noorden fiets, is de zee nooit veraf. Nergens is het ‘lange eiland’ breder dan 11 kilometer. In het haventje van Lohals stop ik bij het kraampje van ‘Lohals Fisk & Grill’. De Duitse Heike heeft immers de beste broodjes vis wijd en zijd. De Kastelenroute kronkelt verder langs gerenatureerde wetlands met krijsende aalscholvers, golvende korenakkers met rondstruinende herten en prachtige beukenbossen, waarboven sprookjeskastelen oprijzen, zoals Tranekær Slot. Het vuurrode kasteel met zijn drie meter dikke muren werd wellicht gebouwd door koning Valdemar de Grote (1131-1182). Het is het oudste bewoonde gebouw van Denemarken. Ik sluit de dag af in een slaapton op de Færgegårdens Camping.
Een wilde rit over stoffige wegen eindigt bij het Skovsgaard Gods, een van de mooiste kastelen van de Funense eilanden. Een pakkend museum licht de vroegere leefwijze van landeigenaren en dienstboden toe. Met een beklemmend gevoel dwaal ik door de kelders waar 40 bedienden in krappe, koude kamers huisden. In schril contrast daarmee staan de bovenverdiepingen, waar de adel woonde. Of kasteelvrouw Ellen Fuglede veel plezier beleefde aan het fantastisch uitzicht op de slotgracht, valt te betwijfelen. ‘Ze leefde tot aan haar dood helemaal alleen op het slot, omringd door haar katten’, verraadt de gids.
Ik vervolg mijn weg langs het Kong Humbles Grav, een grafheuvel uit de jonge steentijd, en de gedenksteen ter herinnering aan de berging van een drijvend dok met 1500 Franse en Russische krijgsgevangen dat begin mei 1945 in Påø strandde. Tegen de middag rijd ik de binnenplaats van de Broløkke Herregård op. Eeuwenlang diende het prachtige landgoed als jachtslot en zomerresidentie voor de machtige adellijke familie Ahlefeldt-Laurvig. Graven, baronnen en royalty’s hebben hier gefeest of de geneugten van de jacht gevierd, ver weg van de drukte van de stad. Ook schrijvers zoals Hans Christian Andersen vonden er inspiratie.
Recent werd het complex door de huidige eigenaren omgetoverd tot een luxehotel met een stokerij en microbrouwerij. Het verleden leeft o.a. voort in het restaurant met antiek meubilair en de jachtkamer, versierd met koppen van zebra’s, antilopen en springbokken, die door de vroegere heren van Broløkke werden gekortwiekt. Na een copieuze maaltijd overgoten met de nodige lokale bieren rol ik via het vissershaventje van Bagenkop verder naar Rudkøbing. Onderweg springen de vele ronde heuvels in het oog. Deze hatbakker – ‘hoedheuvels’ – zijn typisch voor Langeland. Ze ontstonden tijdens de laatste ijstijd uit moreneafzettingen van de Grote Beltgletsjer, die ruim 17.000 jaar geleden Langeland en de Grote Belt bedekte. Langeland telt wel 1000 van deze hoedvormige heuvels.
Een krakende donderslag beëindigt mijn ‘geologische studies’. Er komt een stevig onweer aan. Ik schakel een tandje bij en zoef er vandoor. En dat gaat bijna fout: terwijl ik met een rotvaart een bocht in duik, komt vanaf de andere kant een damhert aangeraasd. Ik kan een botsing nog net vermijden. In mijn hoofd lees ik al de kop in de lokale krant: ‘Onfortuinlijke fietser opgeschept door een hert!’
Vlak voor Rudkøbing duik ik het bos in. Tussen de bomen weerklinkt luide muziek: een rockconcert. Op het podium doet de band zijn ding, daarvoor joelen honderden toeschouwers. En de Kasteelroute... voert doodleuk tussen podium en publiek door. Ja, zo gaat dat in het schilderachtige Denemarken.
Aan de steiger van de veerboot naar Marstal (Ærø) zit één andere passagier te wachten. We raken aan de praat. Lars komt uit Kopenhagen. Als kapitein bij de Deense marine was hij jarenlang in Afrika onderweg, waar hij piraten bij de lurven vatte in Somalië en de Golf van Guinea. Hij heeft een vakantiehuisje in Marstal en droomt ervan hier zijn pensioen door te brengen.
Marstal is de grootste stad van Ærø. In de 19de eeuw was het zelfs de belangrijkste havenstad van het land, na Kopenhagen. Schepen voeren van hieruit naar alle hoeken van de wereld, ‘s winters vonden tot 200 schoeners beschutting in de haven. Aan de ‘Gouden Eeuw’ van Marstal herinneren de oude kapiteinshuizen boven de haven en het Marstal Søfartsmuseum met talloze scheepsmodellen en diverse curiositeiten die zeelui van hun lange reizen meebrachten. Daaronder een schrompelkop, een afgehakt en geprepareerd menselijk hoofd. Huh, ik denk dat ik maar weer eens een eindje ga fietsen…
De dag eindigt in het Hotel Udsigten Marstal. Dat werd in 1907 gebouwd als woonhuis voor een reder en diende daarna vele jaren als bejaardentehuis. Zijn naam heeft het alvast niet gestolen. Udsigten betekent ‘uitzicht’. En het uitzicht op de Marstal Bugt is echt geweldig: in het noordwesten komt de ondergaande zon uit de wolken piepen, in het oosten doemt Langeland op boven het spiegelgladde water, waarover een paar zeilboten richting Marstal glijden. Andersen had dit uitzicht vast ook wel kunnen smaken.
De etappe van Marstal naar Søby is de kortste. Langs eenzame kusten en piepkleine boerderijtjes fiets ik naar Ærøskøbing, dat met zijn bonte 17de- en 18de-eeuwse huisjes en geplaveide steegjes zo uit een sprookje van Andersen lijkt te komen. Het best bewaarde middeleeuwse stadje van Denemarken werd niet toevallig in 2002 beloond met de prestigieuze Europa Nostra Award.
Vanuit Søby zet ik over naar Fåborg, waar ik mijn intrek neem in het Hotel Fåborg – met uitzicht op de beroemde klokkentoren, die hoog boven de wirwar van oude steegjes uitsteekt. Aan het rijke verleden van het handelsstadje herinneren fraaie koopmanspanden, zoals Den Voigtske Gaard, waar ik Andersen weer inhaal. Hier ontmoette de schrijver zijn eerste liefde, Riborg Voigt. Doch de prille liefde kende geen goede afloop aangezien de rijke koopmansdochter aan een andere (beter gesitueerde) kerel zou worden uitgehuwelijkt. De afscheidsbrief van Riborg nam pechvogel Andersen zijn hele leven mee in een kleine lederen buidel.