In Midden-Portugal toer je tussen kloosters en wolfabrieken, moestuinen en surfstranden, geheimzinnige grotten en 'zwanger' graniet. En óveral kun je wandelen.
De Torre is de hoogste berg van het Portugese vasteland. Hij ligt op drie uur rijden van Lissabon en is het doel van iedereen die de Serra da Estrela bezoekt, zoals wij. Jonathan en ik maken een rondrit door Midden-Portugal, een regio met de meest uiteenlopend bezienswaardigheden en dit rauwe gebergte is er een van. Het is een prachtig, kaal berglandschap bespikkeld met wit uitgeslagen, ronde rotsblokken - de wind kan hier enorm tekeer gaan. We tikken de top van de Torre aan en dalen af door het brede gletsjerdal van de rivier de Zêzere. Een smalle weg is het, eerst door de bossen, dan de blinkend witte huizen van Manteigas, op de bodem van het dal. Manteigas was ooit een arm herdersdorp. 'Vroeger hadden we niets, alleen schapen en wol', vertelt Pablo die een bankje zit onder een grote plataan. In die tijd waren de huizen van grauwe leisteen - een teken van armoede - maar dat is verleden tijd. Nu zijn ze bedekt met een laagje fris witte stuc waarop de zon fanatiek haar stralen afvuurt. Tijd voor wat schaduw. 'Daar', wijst Jonathan en hij knikt in de richting van een grote luifel. Inderdaad, meer schaduw dan op het terras van Granittus is er niet.
We laten het Stergebergte achter ons, naar het noorden vlakt het land af, maar niet helemaal. Castelo Rodrigo is een dorp op tien kilometer van de Spaanse grens. Met op de top van de 'huisheuvel' een kasteel als verdedigingspost tegen de buren. Een binnenplaats, dikke muren, een zware houten toegangsdeur, plus een vijfsterren uitzicht. Dát is wat er ervan over is, maar indrukwekkend is het wel. Vanaf het kasteel waaieren de straatjes heuvelafwaarts het dorp uit. In het hart van het mooie dorp vinden we ons Casa de Cisterna, een fraai onderkomen en vandaag druk bezet met wandelaars. De routetips gaan over en weer. 'Die is wel efkes aanpoten hoor!', waarschuwen de Belgische buren, en ze knikken naar het topje dat vanaf het balkon baadt in het ondergaande zonlicht. Behalve heel veel wandelroutes heeft Ana, de eigenaresse, nóg een troef in huis: de rotstekeningen van jager-verzamelaars in de Côa-vallei, zo'n 45 kilometer verderop. Ze neemt ons mee in haar busje en laat ons bij schemer de ossen, paarden en vissen zien. In de rots gekraste berichten, denk ik. Maar dat gaat er bij Ana niet in. 'Geen communicatie, kunst!', verbetert ze me. Kunst? Door jager-verzamelaars? Hoe het ook zit, de vondst betekende het eind van de plannen voor een stuwdam waarmee het gebied onder water zou komen te staan. Ik kijk om me heen. De lucht is inmiddels diep blauw, er waait een zwoel windje. Op wat fluisterende bezoekers na is er geen geluid. Wat een magische plek. Over een lang kuilenpad rijdt Ana ons weer terug de bewoonde wereld in.
'Wijntje?', vraagt de butler. We knikken allebei tegelijk ja. Na de Serra da Estrela, het woldorp Manteigas en wandelingen bij Castelo Rodrigo zijn we er wel aan toe aan. We zitten bij de open haard met barones Maria Viscondes da Várzea die een sprookjesachtig landhuis bezit in Lamego. De riante vertrekken zijn gevuld met kunst, kitsch, lange tafels met rijen bestek, kristallen glazen en schilderijen. Op het personeel na is alles is te koop, vertelt de barones. We luisteren naar haar verhaal over het landhuis, dat ver terug gaat in de tijd. Het lijkt alsof de ingelijste portretten tevreden terug knikken als Maria haar verhaal doet. We mogen slapen in een van de voormalige familiekamers, achter zware houten deuren. Tussen de velours gordijnen door hebben we uitzicht op de tuinen en de wijngaard. Hier, in de Douro-regio, zijn de terrasakkers eeuwenoud, en lijken de wijngaarden door architecten aangelegd, zulke kunstwerken zijn het. In Pinhão schuiven we aan voor een proeverij in Quinta da la Rosa. Heerlijke Port-wijnen schenken ze er. Als we niet meer hoefden te rijden... Maar dat moeten we wel. Ruim honderd kilometer naar het zuidwesten ligt de volgende bestemming, Arouca Geopark. We verruilen het malsgroene en intieme van de Douro voor de zilvergrijze winderige vlaktes rond Arouca. Wat een verschil, maar wat is het er ook mooi!
Arouca is een levendig stadje met alles in huis voor een langer verblijf. 'Het gaat inderdaad goed met Arouca', vertelt Joana, de eigenaresse van Quinta de Anterronde. Samen met haar familie was ze betrokken bij de oprichting van het Arouca Geopark, een uitgestrekt geologisch park met 41 hotspots, de geosites. 'De highlights?' Joana hoeft niet lang na te denken. Even later doorkruisen we een vlakte en volgen de bordjes naar de geosites - van de fossielen van reuzentribolieten via de 75 meter hoge waterval Frecha da Mizarela naar misschien wel de gekste van allemaal: de Pedras Parideiras. Deze 'barende stenen' zijn de moederstenen waaruit kleinere stenen zich in miljoenen jaren tijd losmaken en eruit vallen. Het mooist van alles vinden we Regoufe, een bijna verlaten mijnwerkersdorp, in een uitgestrekt groen dal, ver weg van de bewoonde wereld. We zien alleen twee vrouwen, geitenhoedsters, die misschien wel de route wandelen, die wij overwegen. Dáár, die berg over, naar het andere verlaten mijnwerkersdorp Dave. Maar we willen ook de Passidiços do Paiva doen, een spectaculaire wandeling over houten trappen door de kloof van de rivier de Paiva. 'We hebben hier minstens een wéék nodig', zegt Jonathan. Joana lacht. 'Véél langer', zegt ze, 'er is zo veel te doen. Maar we vertellen niet alles. Kom het zelf maar ontdekken!'
Van de barende stenen naar Talasnal is een rit van 160 kilometer. Parallel aan de kust, en met Coímbra als vijfsterren tussenstop. De eeuwenoude universiteitsgebouwen en de fraaie historische binnenstad op de heuvel boven de rivier de Mondego maken veel indruk. Aan het eind van de middag zijn we in Talasnal, een dorpje met steil oplopende straten. De kinderkopjes zijn grijs, de leistenen huizen zijn grijs, de bergen erachter zijn bruingrijs. Het is prachtig. Zwarte katten schieten weg, aan een lijntje wappert een schort. Het lijkt net een filmdecor, maar alles is echt. Albertino, eigenaar van een piepklein caféetje bovenin het dorp, schenkt koffie met iets mierezoets, een pastéis de nata. Talasnal is een van de 27 schistdorpen in de bergen bij Lousã en werd vroeger bewoond door herders en boeren. Maar toen Portugal industrialiseerde raakten zij hun werk kwijt en trokken naar de stad of het buitenland. Sinds nog niet zo lang zijn de 27 leistenen dorpen met overheidsgeld en vereende krachten van locals weer opgebouwd. Er zijn schistdorpen met winkeltjes waar heerlijke jammetjes, kaas of wijn wordt verkocht. Weer andere dorpen liggen aan een rivier en zijn opgeleukt met een zandstrandje, een steiger en een terras met parasols. En overal zijn wandelroutes uitgezet. Die van ons begon dus in Lousã, waarna we bij een oude papierfabriek de rivier overstaken. Daarna volgde een steile klim naar het kasteel van Lousã. Een fraai pad, dwars door jungle-achtig groen was het, de bermen vol wilde bloemen, alsmaar hoger. Nog veel hoger dan het kasteel lag Talasnal, en nu vertelt Albertino dat we ook eens bij zijn buren langs moeten, nóg hogerop. 'Viqueirinho y Candal, muy bonito!' Als we zijn raad opvolgen en het groen inderdaad maar niet ophoudt, horen we opeens een zwaar geknor uit de bosjes naast ons. Een wilde zwijnenfamilie steekt zonder uitkijken het pad over. Dát had Albertino niet verteld.
Het zuidelijkste schistdorp vinden we in de uitlopers van het Lousã gebergte, zo'n 85 km naar het zuiden. Het gehucht ligt opgeborgen in een vruchtbaar valleitje, niet ver van de stad Sertã. Een van de bewoners, José, vertelt ons hoe de vlammen tot aan de rand van het dorpje kwamen. 'It was very scary.' Om herhaling te voorkomen wordt de vlambare brem gerooid en vervangen de bewoners de eucalyptus voor inheemse 'slow growers' als eik, kurk en vijg. 'En we leggen moestuintjes aan', vertelt José, 'dat zijn handige buffers tegen het vuur.' We mogen zelf ook een boom planten, naamkaartje eraan en nu maar groeien, leuke aktie! En aan het begin van het dorp staat een bord met allerlei wandelroutes, er is een winkeltje waar streekproducten verkocht worden. En dat hier op zo'n afgelegen plek. Het idee is dat Água Formosa nieuwe bewoners trekt om de zeven die er nog wonen te versterken. 'Zou jij...?' 'Ik niet', zegt Jonathan. Ik wel. Maar dat is omdat José zo charmant is. Vooral als hij over zijn moestuinen vertelt. Uren later ontmoeten we Aída, diep onder de grond van het Nationaal Park Aire e Candeeiros, een van de belangrijkste karstgebieden van Portugal met grotten om van te smelten. Aída doet dat. Ook zij is hartverwarmend.
Nationaal Park Aire e Candeeiros strekt zich in lichte glooiingen uit rond ons hotel in Alvados. We slapen hier met uitzicht op de bergen, koken en eten met uitzicht op de bergen en wandelen nu over een berg naar Cova de Velha, een rotsformatie in de vorm van een kolossaal amfitheater. Rondom ons prachtige koeien, stenen muurtjes, bergen vol flodderbloemen en de zon die verdwijnt en verschijnt achter spierwitte wolken. Op een steenworp afstand van ons hotel liggen de Grutas de Santo António, ontdekt door het jochie António en een van de mooiste grotten in de omgeving. Via een tunnel dalen we in Santo António af en komen terecht in een enorme ruimte die aanvoelt als een kathedraal maar dan met wanden waar het perzikkleurig gesteente van afdruipt en tegelijk in stroperige zuilen opkruipt. 'It's alive!', fluistert onze gids Aída steeds als ze ons langs de druipende wanden voert. Ze groeide op naast de grotten die ze haar leven lang al bewondert. Water en kalkafzetsel werken als lijm en zorgen voor aangroei, 1 centimeter in 100 jaar, wat betekent dat de grot zo'n 16 miljoen jaar oud moet zijn. Om ons heen zien we niet allen zuilen, maar ook torens en torentjes, een reusachtige kwal, een geplooid gordijn, alles van dat zachtoranje, glanzende steen. En die zwarte vlekken op de wanden? Dat zijn de placenta's van vleermuizen. En dat groen? Dat is de 'proof of human presence', aldus Aída, aanslag door menselijke adem. Ze kijkt erbij alsof ze liever alleen met de grot is. 'It's my life', zegt ze nog. Jonathan kijkt me aan. Tijd om te vertrekken.