Even nadat ze wakker werden in de nachtrein uit Amsterdam kopen Hotze en Jan Mark een krantje bij de kiosk. De Basler Zeitung belooft de komende dagen alleen maar zon. Dag saaie, vlakke Hollandse wegen! Deze jongens gaan passen fietsen in Zwitserland.
Over een bergpas ging je vroeger niet voor de lol, alleen als er iets te halen viel aan de andere kant. Sterker nog, zonder handel waren de passen nooit ontstaan. Die handel raast tegenwoordig door de Gotthardttunnel. Over de Grimselpass reizen slechts mensen die blijkbaar niets beters te doen hebben. Op hun motor, in hun cabriolet of zoals wij, op de fiets. Omhoog en aan de andere kant weer naar beneden.
‘Steigt 1650 m auf 30 km’, waarschuwt het speciaal voor fietsers geplaatste bord even buiten Meiringen. ‘Daar zijn we toch speciaal voor gekomen?’, knipoogt Hotze.
‘Precies’, zeg ik, ‘de handjes ontspannen op het stuur en gewoon door blijven trappen.’
Een kwestie van geduld en zes uur later staan we op een mistige Grimsel Passhöhe, de tong op de stuurpen, waar we ontdekken dat ons bed aan de Oberaarsee nog eens 200 meter klimmen hoger ligt.
In Berghaus Oberaar zijn we de enige fietsers tussen bergsporters - Oberaar is de perfecte uitvalsbasis voor de vierduizenders van Berner Oberland. Tijdens het verorberen van Zwitserse Geschnetzeltes met roomsaus besluiten we deze week voor Op Pad lezers een ranglijst van onze bergpassen samen te stellen. ‘Maar wat maakt een bergpas perfect voor fietsers?’, vraagt Hotze. Ik denk na. ‘Uiteraard smalle autoluwe wegen, een hoogte om over op te scheppen, scherpe en vooral veel haarspelden en uitzichten die niet in woorden te vatten zijn. En oh ja. Bovenop de pas staat uiteraard een oude herberg met een krakende bed.’ Voorlopig staat de Grimsel met stip op nummer één.
Als perfecte voorbereiding op de Furkapass bekeek ik thuis James Bonds Goldfinger. Bond stuurt in deze film uit 1964 zijn zilvergrijze wagen, vol elektronische snufjes, behendig over de fraaie pas. Op zoek naar schurk Goldfinger. In de beroemde Furka-achtervolging weet James zijn tegenspeelster van de weg te werken dankzij een knap staaltje stuurmanskunst.
De Furka ligt er sinds de jaren zestig vrijwel onveranderd bij: hotel Belvedere bij de inmiddels gekrompen Rhonegletsjer staat nog fier overeind, groene alpenweides zijn nog altijd bezaaid met dezelfde rotsblokken en taps toelopende grijze paaltjes markeren de rand van de afgrond. Vanaf de pas suizen we met Bond-snelheid door het brede dal, terwijl de paaltjes langs zoeven. Beneden in Hospenthal wacht de tweede grote klim van vandaag: naar de Gotthardpass. Eerst nog wat drinken. ‘Rivella?’
‘Shaken, not stirred, uiteraard.’
’s Avonds begint het gedonder al: wij zijn het oneens over ons klassement en de Gotthard doet nog niet eens mee. ‘De Furka is zonder twijfel mooier dan de Grimsel’, zeg ik terwijl ik mijn verdiende schnitzel in stukken snijd. ‘Klopt’, zegt Hotze, ‘maar té mooi, waardoor hij teveel auto’s trekt. De Grimsel is weliswaar grimmiger met zijn hoogspanningleidingen, maar ze benadrukken dat er gewerkt moet worden om boven te komen. Daarmee voldoet de Grimsel aan de belangrijkste eisen: lang en hoog!’
Het Museo Nazionale del San Gottardo, bovenop de Gotthardpas, heeft ons gisteren warm gemaakt voor de Teufelsbrücke. Dit unieke asymmetrische bruggetje werd rond 1200 gebouwd over een woeste rivierkloof. Door de duivel zelf, zo gaat de legende. De brug bleek de sleutel tot de snelle handelsroute van zuid naar noord over de Gotthard en was van cruciaal belang voor het ontstaan van de staat Zwitserland. Verwachtingsvol denderen we over de oude klinkers van de kronkelende Tremola, de oude bochtige pasweg met klinkers waar dankzij een nieuw traject door tunnels weinig auto’s rijden. Achter elke bocht verwachten we het meesterstuk van de duivel aan te treffen, maar dat gebeurt niet. Als we in Airolo de kaart bestuderen, blijkt de brug ook aan de noordkant te liggen. Op het traject dat wij vanwege onze aanrijroute over de Furka hebben gemist. Niet getreurd, nieuwe kansen zullen volgen. Wij rollen rustig bergafwaarts verder door een wereld waar alles Italiaans lijkt: Ticino
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je de Grimsel mooier kwalificeert dan Gotthard’, roep ik verbaasd terwijl Hotze nogmaals een glas fonkelrode Tessiner wijn inschenkt. ‘Man, wat een afdaling! Oude klinkertjes, duizend hoogtemeters lang! En 46 bochten voordat je Airolo binnenrolt! Gottardo verdient wat mij betreft de leiderstrui in ons bergklassement.’
‘De klim is te rommelig’, vindt Hotze. ‘Ik blijf bij de Grimsel.’
Na de 1600 meter lange klim genieten we op het zonovergoten terras van het oude Ospizio op Passo del San Bernardino. Naast ons zit Vlaamse Paul. Paul, de vijftig gepasseerd, woont nog bij zijn ouders en spendeert uitkering en vrije tijd aan fietstochten. Paul is een echte passenkeizer. Op zijn Michelinkaart wemelt het van met stift gemarkeerde namen van bekende en minder bekende bergpassen. Paul is een bruisend vat met tips voor fietsers zoals wij. ‘De Kunkels, die moet u morgen doen! Want dat gaat zo omhoog.’ Paul’s hand duidt het stijgingspercentage aan.
Gedrieën dalen we af door Benardino-bochten naar Hinterrhein in Duitstalig Zwitserland. Bij Splügen pakt Paul de Splügenpass en wij duiken in bliksemvaart verder richting de Via Mala, een smalle, soms honderden meters hoge kloof, vroeger de gevaarlijkste passage voor reizigers over de Bernardino en de Splugenpass. ‘En vast veel mooier dan die nare Teufelsbrücke!’.
In het bergdorpje Feldis doen we ons tegoed aan Zwitsers wild. Aan de horizon vangt de berg Tödi het laatste gouden avondlicht. ‘De Bernardino heeft alles wat een pas moet hebben’, vindt Hotze. ‘En in de juiste mate. Lang, hoog, afwisselend en bovenop krullen de haarspelden door een duinachtig landschap naar de door jouw gewenste krakende herberg waar de Zwitserse vlag fier wappert in het kraakheldere bergmeer. De ene kant Italiaans-, de andere Duitstalig. Perfect!’
Ik ben een beetje dwars vandaag. ‘Van de Grimsel wint-iet het eenvoudig. Maar Gotthard blijft toch beter.’
De Kunkels dus, Vlaamse Paul krijgt zijn zin. Er blijkt slechts één techniek te zijn om boven te komen op de steile, smalle weg door het bos: op het zadel blijven zitten, kin op het stuur, anders komt je voorwiel van de grond. Vervolgens in de allerlichtste versnelling hard doortrappen om voldoende snelheid te houden, anders valt de fiets om. De moeite wordt beloond. Boven wordt de weg minder steil en fietsend langs een loodrechte rotswand zien we zeshonderd meter onder ons de Hinter- en de Vorderrhein tot echte Rhein samenstromen. Door donkere, ruw uitgehakte tunneltjes rijden we naar de relatief lage pashoogte waar een fantastisch lange afdaling volgt door het groene Taminatal met klingelende koebellen. We voelen ons net zo gelukkig als Heidi en Peter die in deze streek hun mooiste jaren beleefde. Om commerciële reden is de streek zelfs officieel Heidiland genoemd, tot ongenoegen van veel bewoners.
In Walenstadt, aan de Walensee, duikelt een rood-oranje zon sprookjesachtig achter de bergen aan het einde van het meer. Op de plek waar het immense openluchtpodium voor Heidi-The-Musical in aanbouw is, worden we het eens over de pas van vandaag. De Kunkels is een wonderlijke pas. Steil om zot van te worden met slordig uitgebikte tunneltjes, en bovenop plotseling voorzien van Heidi-weiden. Maar 1357 meter is geen hoogte om over op te scheppen. ‘Eigenlijk past ze niet in ons rijtje.’
Het scheefgezakte Hotel Klausen-Passhöhe is het ultieme pashotel met krakend bed, al staat het net iets onder de pas. ‘Kijk!’
Ik wijs vanuit de ontbijtzaal naar boven en heel even zien wij door een gaatje in het wolkendek een klein stukje bergtop met gletsjer. Dan sluit het wolkendek zich weer voorgoed. Het regent, het is koud en het zicht op de pas is slechts enkele tientallen meters. We pakken de fietsen. Buiten staat de ronkende gele postbus naar Altdorf voor ons klaar, compleet met fietsenrek aan de achterkant. Maar die blijft leeg, want wie A zegt moet ook de laatste pas fietsend volbrengen. De capuchons worden vastgesnoerd en ik zie Hotzes silhouet al verdwijnen in een dichte natte wolk.
Met soppende schoenen en handen en voeten als ijsklompen worden we 1400 hoogtemeters lager weer een beetje mens tijdens de diashow in het Tell-Museum te Bürglen. We ontdekken dat Wilhelm Tell niet voor niets met pijl en boog de appel op het hoofd van zijn zoon doorboorde. Voor Zwitserland. Maar was het nou de Gotthard of Wilhelm die Zwitserland redde? Hoe dan ook, dit lijkt ons een symbolische plek om de pijp aan Maarten te geven. Met de Klausen is onze tocht is volbracht en bij het eerstvolgende station pakken we de trein. Maar ons klassement: welke pas wint? Lastig. Misschien wel de Klausenpass, vinden we beide. ‘Maar de pas heeft ons door regen en wolken weinig meer prijsgegeven dan haar asfalt en haar hellingshoek’, vindt Hotze. ‘Je voelt dat het een formidabel landschap moet zijn, maar zeker weten doe je ’t niet.’
Daarom besluiten we hier ooit terug te keren om het karwei af te maken.
Op Pad volgde in Zwitserland nationale fietsroutes. De nationale routes zijn perfect gemarkeerd en vormen samen een netwerk waardoor ze eenvoudig te combineren zijn. De tocht over de Kunkelspass is een lokale gemarkeerde mountainbikeroute (steil omhoog maar over verharde weg). We sliepen waar mogelijk in pensions bovenop de pas – dat kan op de Grimsel-, de Gotthardt- en de Klausenpass.